22142 |
mand waarin één of meer duiven vervoerd worden om ze te leren |
opleerkorf:
oplierkurf (Q202p Eys)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: een mand waarin één of meer duiven vervoerd worden om ze te "leren"? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18924 |
manier |
manier:
maneer (Q202p Eys),
v.
mən‧ēər (Q202p Eys)
|
de wijze waarop men iets doet of waarop iets verricht kan worden [benier, gunstig, manier, gedwasje] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18148 |
manken |
gebrekkelijk lopen:
#NAME?
gəbriəkəlech lō.pə (Q202p Eys),
ongehobbeld lopen:
o.ngəhubəlt lō.pə (Q202p Eys)
|
Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17984 |
mankeren |
fehlen (du.):
feͅalə (Q202p Eys),
mankeren:
mankeere (Q202p Eys),
schelen:
sjêle (Q202p Eys)
|
mankeren [SGV (1914)] || Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)] || schelen, mankeren [SGV (1914)]
III-1-2
|
34051 |
mannelijk kalf |
stiertje:
štērkǝ (Q202p Eys)
|
[N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.]
I-11
|
24369 |
mannelijk ree |
bok:
bok (Q202p Eys)
|
Ree, mannetjesree [N 94 (1983)]
III-4-2
|
34393 |
mannelijk schaap |
bok:
bok (Q202p Eys)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|
21918 |
mannelijke duif |
vogel:
voegel (Q202p Eys),
vooͅeoͅgel (Q202p Eys),
(m.).
vu.əgəl (Q202p Eys)
|
Hoe heet de mannelijke duif? [N 93 (1983)] || Mannetjesduif. [SGV (1914)]
III-3-2
|
24204 |
mannelijke eend |
wenderik:
wɛndrēk (Q202p Eys),
wɛndǝrek (Q202p Eys)
|
[GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.]
I-12
|
24205 |
mannelijke eend, woerd |
wenderik:
wendrīk / wĭlə wĭlə (Q202p Eys)
|
woerd: mannelijke eend. Hoe roept men eenden? [GV K (1935)]
III-4-1
|