25478 |
meelopslagplaats |
meelkamer:
mē̜ǝkāmǝr (Q202p Eys),
meelzolder:
mē̜ǝlzøldǝr (Q202p Eys)
|
De ruimte of plaats waar het meel opgeslagen wordt. [N 29, 105b; N 29, 105e]
II-1
|
24422 |
meelworm, larve van de meeltor |
meelworm:
WLD
méélworm (Q202p Eys)
|
meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25524 |
meelzeef |
houten zeef:
hōtsǝzēf (Q202p Eys)
|
Zeef voor het uitzeven van de zemelen. Volgens de informant van L 291 hebben de zeven op de boerderij alle een ronde vorm met verschillende doorsnee. De rand is een gebogen spaanhout. De grove zeven zijn van vertind draad maar de fijne van koperdraad of van een fijnmazige, geruite stof versterkt met paardehaar. Fijne zeven zijn ook uitsluitend van paardehaar geweven. De informant van L 372 spreekt naast een ronde zeef ook van een vierkantige met een doorsnee van 30-35 cm. Bij het woordtype "mangel" moeten we denken aan een ander soort voorwerp dan een zeef. De informant van Q 95 geeft hierover geen uitsluitsel. Zie afb. 15. [N 29, 13c; N 29, 13b]
II-1
|
20407 |
meerderjarig |
meerderjarig:
m‧iərdərj‧øͅarex (Q202p Eys),
mondig:
mŭndig (Q202p Eys),
möndig (Q202p Eys),
m‧øͅndex (Q202p Eys)
|
meerderjarig; de leeftijd bereikt hebbend dat men in rechten zelfstandig kan optreden [meerderjarig, mondig] [N 86 (1981)] || mondig [SGV (1914)]
III-2-2
|
23583 |
meerstemmige mis |
muziekmis:
moeziekmes (Q202p Eys)
|
Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
27914 |
meesondersteuning |
meesbouw:
m˙ēs˱bǫ.w (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Houten ondersteuning bestaande uit twee van een mees voorziene houten stijlen en een halfhout dat als kap wordt gebruikt. [N 95, 320; monogr.]
II-5
|
21273 |
meester |
meester:
meester (Q202p Eys),
meestər (Q202p Eys)
|
meester [SGV (1914)] || onderwijzer; Hoe werd voor de 2e Wereldoorlog een onderwijzer van de lagere school genoemd? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
28066 |
meester-opzichter |
vaarstijger:
vā.ršt ̇īgǝr (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Op elke verdieping is een chef-opzichter of meester-opzichter aangesteld. Hij voert het bevel over de opzichters. [N 95, 127; monogr.; N 95, add.; Vwo 235]
II-5
|
28006 |
meesterhouwer |
vaarhouwer:
vā.rh ̇ǫwǝr (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Leider van een groepje arbeiders. Hij heeft veelal het toezicht over de nachtdienst. Volgens de informant van Q 15 kon de meesterhouwer toegevoegd worden aan een opzichter in de afdeling. Hij was dan meesterhouwer-hulpopzichter. Ook een vervoersregelaar-telefonist kon een meesterhouwer zijn. Zie ook het lemma Regelaar Vervoer. [N 95, 149a; monogr.; div.]
II-5
|
22496 |
meetje steken |
centen steken:
cente staeke (Q202p Eys),
flitsen:
flietsche (Q202p Eys),
litsen:
litsjə (Q202p Eys)
|
Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)] || Het spel waarbij men centen werpt in een bepaald vak [meetje steken, mitjezzen, flikken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|