21598 |
mompelen |
grommen:
gr‧oͅmə (Q202p Eys),
knoteren:
Van Dale: knoteren, 2. mopperen, pruttelen.
kno.tərə (Q202p Eys),
mopperen:
moppere (Q202p Eys),
rauwelen:
WNT: rauwelen, wsch. een mengvorm van wauwelen en revelen (of een ander synoniem dat met r begint, als rabbelen of ratelen). Kletsen, leuteren.
roͅ.u̯ələ (Q202p Eys)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17758 |
mond |
mond:
mond (Q202p Eys),
mŏnd (Q202p Eys),
mŭng (Q202p Eys)
|
mond [SGV (1914)] || Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)] || monden [SGV (1914)]
III-1-1
|
17759 |
mond (spotnamen) |
muil:
mŭl (Q202p Eys)
|
Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22684 |
mondharmonica |
monica:
monneka (Q202p Eys),
monəka (Q202p Eys),
moͅnəka (Q202p Eys)
|
Het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22681 |
mondstuk |
mondstuk:
mondstuk (Q202p Eys),
montsjtøk (Q202p Eys)
|
Het mondstuk van een muziekinstrument [ammezuur, hap]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
25063 |
mondvol |
bof:
m.; (voedsel).
bu.f (Q202p Eys),
mondvol:
moffel (Q202p Eys),
m.; (vloeistof).
mu.fəl (Q202p Eys),
slok:
m.; (vloeistof).
šlu.k (Q202p Eys)
|
de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23222 |
monnik |
monnik:
munnik (Q202p Eys),
mŭnnik (Q202p Eys)
|
Een monnik [munnik]. [N 96D (1989)] || monnik [SGV (1914)]
III-3-3
|
23440 |
monstrans |
monstrans (lat.):
monstrans (Q202p Eys)
|
Een monstrans, een gouden of zilveren, meestal zonvormig vaatwerk waarin de H. Hostie ter aanbidding wordt uitgesteld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25169 |
mooi, helder weer |
klaar weer:
kloar weer (Q202p Eys),
schoon weer:
schōn weer (Q202p Eys),
schun wear (Q202p Eys),
šøͅn weͅar ziə (Q202p Eys)
|
mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23499 |
moordkruis |
moordkruis:
moordkruuts (Q202p Eys)
|
Een veldkruis opgericht op de plaats waar iemand vermoord werd [mòòrd-kruus, zoenkruis?] . [N 96A (1989)]
III-3-3
|