20167 |
niet zindelijk |
niet zuiver:
niet züver (Q202p Eys),
nog niet droog:
noͅ.x ne.t˃ dr‧yəx (Q202p Eys)
|
onzindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften niet beheersend; onzindelijk, gezegd van kinderen [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18921 |
nietsnut |
een die geen gouden haren op hat:
‧eͅŋə d‧ɛa g‧eͅŋ g‧oͅu̯ h‧oͅarə o.p ha.t (Q202p Eys),
faulenzer (du.):
m.
vū.leͅ.nzər (Q202p Eys),
labbes:
m.
l‧abəs (Q202p Eys),
leegloper:
m.
l‧ēͅəxlø̄.pər (Q202p Eys),
leures:
m.
lø̄.rəs (Q202p Eys),
nietsnut:
nietsnut (Q202p Eys),
vuile beer:
m.
v‧ulə b‧eͅər (Q202p Eys),
vuile, een -:
voelle (Q202p Eys)
|
een persoon die tot niets deugt [leep, nietsnut, nietsnutter, nietsnutterik] [N 85 (1981)] || iemand die niets doet [druil, plod, patrak, loefer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25172 |
nieuwe maan |
jong licht:
jonk lich (Q202p Eys),
nieuwe maan:
nuie maon (Q202p Eys),
nieuwe mond (du.):
neue maond (Q202p Eys),
m.
nøͅi̯ə moͅnt (Q202p Eys)
|
maan [donkere ~] [SGV (1914)] || schijngestalte van de maan: nieuwe maan [donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22319 |
nieuwjaar |
nieuwjaar:
nujjaor (Q202p Eys)
|
1 januari, de eerste dag van het nieuwe jaar [ni-jjaor]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
22616 |
nieuwjaar wensen |
nieuwjaar wensen:
nujjaor wunschen (Q202p Eys)
|
Nieuwjaar wensen, Nieuwjaar winnen, afwinnen. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
19052 |
nieuws |
nieuws:
neuits (Q202p Eys),
neujts (Q202p Eys),
o.
n‧øͅi̯ts (Q202p Eys)
|
een bericht over iets dat nog onbekend was [nets, nieuws] [N 85 (1981)] || nieuws [SGV (1914)]
III-3-1
|
19010 |
nieuwsgierig |
nieuwsgierig:
neujsjīērig (Q202p Eys),
nujsjierig (Q202p Eys)
|
nieuwsgierig [SGV (1914)] || nieuwsgierig, benieuwd: die vrouw is erg - [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
19177 |
nieuwsgierigaard |
gaapstengel:
m.
gā.pšt‧ɛŋəl (Q202p Eys),
gaapstok:
m.
gā.pštoͅ.k (Q202p Eys),
gaper:
gaper (Q202p Eys),
nieuwsgierige:
m.
n‧øͅi̯š‧iəregə (Q202p Eys),
nieuwsgierige naas:
neujschierige naas (Q202p Eys)
|
iemand die alles nieuwsgierig bekijkt [gaper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18020 |
niezen |
niesten:
neeste (Q202p Eys)
|
niezen, proesten [SGV (1914)]
III-1-2
|
18122 |
nijdnagel |
nagelswortel:
nāxəlswŏtsəl (Q202p Eys)
|
Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van een vinger? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel). [DC 30 (1958)]
III-1-2
|