24781 |
pimpernel |
pimpernel:
pimpernel (Q202p Eys)
|
Grote pimpernel (sanguisorba officinalis 30 tot 140 cm. De bladeren zijn oneven geveerd, de blaadjes zijn langwerpig en gezaagd. De bloemen groeien in langwerpige, dichte aren en zijn klein. De bloemen zijn bruinrood van kleur, zonder kroonbladeren, met [N 92 (1982)]
III-4-3
|
28052 |
pin, puntijzer |
afbouwhamerpin:
̇af˱b ̇ǫwhamǝrpē.n (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
̇af˱b ̇ǫwhā.mǝrpē.n (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
schraampin:
šr ̇ø̜ǝmpē.n (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Winterslag, Waterschei])
|
De pinvormige ijzeren steekbeitel van de luchthamer. [N 95A, 7; N 95, 760 add.; N 95, 736; monogr.; Vwo 68; Vwo 362; Vwo 604]
II-5
|
17670 |
pink |
pink:
pe.ŋk (Q202p Eys),
pink (Q202p Eys)
|
Pink, de vijfde, kleinste vinger (pinkel, pinker, pink, petieter, piepzakje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24881 |
pinksterbloem |
moedergodsbloem:
mǫdǝrgǭdsblom (Q202p Eys),
-
moddergoadesblom (Q202p Eys)
|
Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.] || pinksterbloem [DC 17 (1949)]
I-5, III-4-3
|
22584 |
pinksterbruid |
pinksterbruid:
pinksterbroed (Q202p Eys)
|
De met bloemen en sieraden getooide pinksterbruid die met Pinksteren wordt gekozen en die dan rondgedragen wordt, waarbij wordt gezongen en geld wordt ingezameld [pinksterbloem, pinksterbruid]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23287 |
pinksteren |
pinksten:
Pinkste (Q202p Eys, ...
Q202p Eys)
|
Pinksteren [SGV (1914)] || Pinksteren, de vijftigste dag na Pasen [Sinksen, Pinkste]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
25253 |
pint, maat van 0,5 liter |
halve liter:
m.; (voor vloeistoffen).
h‧ōͅvə li.tər (Q202p Eys)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,5 liter [snelleke, pint, schopje, schep, wup, leers] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24364 |
pissebed |
grijs ?:
gries jaerske (Q202p Eys),
molenvarken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
m^yləverkə (Q202p Eys),
wild varken:
WLD
we.lt˃ veͅ.rəkə (o.) (Q202p Eys)
|
Hoe noemt u de keldermot, pissebed (kelderoog, varkentje, stekelvarken, steenmot, zespoter, varkensbeest) [N 83 (1981)] || pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
28226 |
pit |
wiek:
w˙ēk (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
De lampepit van de veiligheidslamp. [N 95, 249; N 95, 243; monogr.]
II-5
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
kern (Q202p Eys),
kēͅ.ən m. (Q202p Eys),
kêjen (Q202p Eys),
knoop:
knu.p m. (Q202p Eys),
pit:
pít (Q202p Eys)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)] || kern [SGV (1914)]
I-7
|