27740 |
plooirug |
sprong:
šprø.ŋk (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Doordat de koollagen hun oorspronkelijke horizontale ligging hebben verloren, krijgen ze een bepaalde helling. Plooiingen van de laag waarbij de samenhang niet is verbroken, worden zadel en kom genoemd (MBK I pag. 20). Verloopt de plooiing naar boven, dan spreekt men van een zadel of plooirug. [N 95, 841; monogr.]
II-5
|
17831 |
plukken |
plukken:
plŭkke (Q202p Eys)
|
plukken [SGV (1914)]
III-1-2
|
33484 |
plukken, van fruit |
plukken:
plŭkke (Q202p Eys)
|
plukken [SGV (1914)]
I-7
|
21747 |
plunderen |
plunderen:
plunderen (Q202p Eys),
stropen:
štr".pə (Q202p Eys)
|
als buit meenemen [pluimen, plunderen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24991 |
poeder, pulver |
poeder:
m.
p‧ui̯ər (Q202p Eys),
pulver:
polver (Q202p Eys),
m.
p‧oͅləfər (Q202p Eys),
stub:
m.
štø.p (Q202p Eys)
|
tot fijn gruis of zeer fijne koreltjes gemaakte vaste stof [peder, pulver, poeder, stof] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33707 |
poel |
poel:
pōl (Q202p Eys)
|
Klein ondiep, stilstaand water, veelal als troebel of smerig gedacht. Een poel heeft dan ook meestal een meer ongunstige betekenis dan een vijver. [N 27, 24; S 28; A 20, 1; A 2, 48; monogr.]
I-8
|
24949 |
poel, plas |
poel:
peul (Q202p Eys)
|
poelen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
22661 |
poesjenellenkelder |
poesjenellenkelder:
poesjenellekelder (Q202p Eys)
|
De ruimte waar marionettenvoorstellingen gegeven worden [poesjenellekelder, poesje]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
21078 |
poffen |
oppoffen:
o.ppu.fǝ (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Gezegd van de vloer van een mijngang die door de druk omhoog komt. De invuller uit Q 15 merkt hierover voor de mijn Maurits op dat het "zwellen" vooral voorkwam, wanneer het vloergesteente van de gang zachter was dan het dakgesteente. [N 95, 388; N 95, 932; N 95, 387; monogr.; Vwo 456; Vwo 612; Vwo 721; Vwo 860]
II-5
|
18052 |
pokdalig |
littekens:
lidteken van de pokke (Q202p Eys),
ruwe huid:
roͅu hū.t (Q202p Eys)
|
pokken: Door pokken geschonden, gezegd van de huid (mottig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|