28207 |
pruimtabak |
sjiektoebak:
ši.kt˙uba.k (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Laura, Julia])
|
Tabak die geschikt is om gepruimd te worden. De mijnwerker gebruikte pruimtabak ondergronds ter vervanging van de sigaret. Volgens Dieteren 1984 (pag. 60) stopten de mijnwerkers in het begin van de Limburgse mijnbouw pruimtabak achter hun kiezen als bescherming tegen het gevaarlijke stof. [N 95, 965]
II-5
|
21354 |
pruis |
pruis:
Pruus (Q202p Eys)
|
Pruis [SGV (1914)]
III-3-1
|
21355 |
pruisen |
pruisen:
Pruuse (Q202p Eys)
|
Pruisen (land) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18926 |
prutsen |
broddelen:
broddelle (Q202p Eys),
get voor gen vot houwen:
geͅ.t v‧øͅr gən vo.t h‧oͅu̯ə (Q202p Eys),
half werk leveren:
hōͅ.f weͅ.rək li.əvərə (Q202p Eys),
hannesen:
hannese (Q202p Eys),
klommelen:
klu.mələ (Q202p Eys),
prutsen:
prutse (Q202p Eys),
verhoddelen:
vərh‧oͅdələ (Q202p Eys),
versakkeren:
vərtsa.kərə (Q202p Eys)
|
iets slordig doen [leuteren] [N 85 (1981)] || ondegelijk of onvoldoende werk verrichten of ondegelijk aan iets werken [prutsen, fanneken, vrellen, prutten, dooieren, merelen, kloten, klooien, teutelen, zeuren, soeliën, hannesen, treuzelen, teuten, semmelen] [N 85 (1981)] || slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)] || verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18908 |
prutser |
klos:
klos (Q202p Eys),
onhandige, een -:
m.
o.nh‧ɛndegə (Q202p Eys),
stultes:
m.
štø.ltəs (Q202p Eys),
sukkelaar:
ps. omgespeld volgens Frings. Opm. de g uitspraak als aan t begin van Duitse woorden.
sugelɛ̄r (Q202p Eys)
|
iemand die onhandig is [kavveleuter, boerenklos, klos] [N 85 (1981)] || sukkelaar [SGV (1914)]
III-1-4
|
18930 |
prutswerk |
gepruts:
gepröts (Q202p Eys),
hoddelarij:
v.
h‧oͅdələr‧eͅi̯ (Q202p Eys),
hoddelswerk:
o.
h‧oͅdəlsweͅ.rək (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
prutswerk:
prutswerk (Q202p Eys)
|
slordig, slecht werk [geprös, kloterij, gekwansel, troddel] [N 85 (1981)] || werk dat ondeugdelijk of ondegelijk is [getotter, prutswerk, kleuterwerk, kutselwerk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20578 |
pruttelen |
lurken:
lurke (Q202p Eys),
slurken:
slurke (Q202p Eys)
|
Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20311 |
puber |
groen jongetje:
(o.).
gr‧ø̄n j‧øͅŋškə (Q202p Eys),
puber:
puber (Q202p Eys)
|
puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
30687 |
puimsteen |
bimssteen:
bijǝmsštē (Q202p Eys)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
21479 |
punaise |
punaise (fr.):
punaise (Q202p Eys),
(m.).
pyn‧ēͅs (Q202p Eys)
|
een klein metalen stiftje met grote platte kop voor het vastzetten van tekeningen etc. [tetske, punaise] [N 90 (1982)]
III-3-1
|