23986 |
biechteling |
biechteling:
de bichteling (Q202p Eys)
|
De biechteling, de gelovige die gaat biechten. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23201 |
biechten (gaan) |
biechten (gaan):
biēchte (Q202p Eys),
zich biechten (gaan):
zich bichte (Q202p Eys)
|
biechten [SGV (1914)] || Biechten, te biecht gaan, biecht spreken [zich biechte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23997 |
biechtpenning |
biechtpenning:
biechtpenning (Q202p Eys)
|
De vrije gift na de biecht aan de pastoor tot kerkelijk onderhoud bestemd, biechtpenning. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23383 |
biechtstoel |
biechtstoel:
der bichtstool (Q202p Eys)
|
De biechtstoel, het meestal houten optrekje waarin de priester biechthoort [biech(t)sjtool?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23984 |
biechttijd |
tijd voor te biechten:
tied vuur te bichten (Q202p Eys)
|
Biechttijd(en), gelegenheid tot biechten. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23985 |
biechtvader |
biechtvader:
bichtvader (Q202p Eys)
|
De biechtvader [biechvadder]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21270 |
bieden |
bieden:
bije (Q202p Eys)
|
bieden [SGV (1914)]
III-3-1
|
20830 |
bier |
bier:
beer (Q202p Eys)
|
bier [SGV (1914)]
III-2-3
|
33244 |
bietenplantjes uitdunnen |
dunnen:
dønǝ (Q202p Eys)
|
Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2]
I-5
|
33247 |
bietenriek |
krotengaffel:
krūǝtǝgafǝl (Q202p Eys)
|
Riek om bieten mee te verplaatsen. Doorgaans met minder tanden dan de aardappelriek, maar wel met bolletjes aan de uiteinden van de tanden om de bieten niet te beschadigen. Bij krotengaffel, achter in het lemma, wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat het stuk gereedschap 8 tot 10 tanden heeft. Vergelijk ook de toelichtingen bij de lemmaɛs Aardappelriek en Bietenkopper. [N 18, 25a, 25b en 64; JG 1d; A 28, 3; monogr.]
I-5
|