21214 |
riool |
goot:
gŭt (Q202p Eys),
riolering:
(v.).
r‧ii̯əl‧ēi̯əreŋ (Q202p Eys),
riool:
riool (Q202p Eys),
(o.).
rii̯‧ōl (Q202p Eys)
|
het stelsel van buizen en kanalen voor het afvoeren v an vuil water [riool, geul, grip] [N 90 (1982)] || riool [SGV (1914)]
III-3-1
|
21200 |
rit |
rit:
rit (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
strek:
v.
štreͅ.k (Q202p Eys)
|
de afstand afgelegd te paard, per fiets, per auto of op de schaats (tocht, rit) [N 90 (1982)] || rit [SGV (1914)]
III-3-1
|
24409 |
ritnaald, larve van de kniptor |
koperworm:
WLD
kŏĕperwurm (Q202p Eys)
|
ritnaald, koperworm, schadelijke kniptor-larve die van plantenwortels leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25039 |
ritselen |
ritselen:
ri.tsələ (Q202p Eys),
ritsele (Q202p Eys, ...
Q202p Eys)
|
een zacht, onregelmatig, schuifelend, ruisend of krakend geluid geven [ritselen, rispelen, snirsen, krimmelen] [N 91 (1982)] || ritselen [SGV (1914)]
III-4-4
|
24317 |
riviergrondel |
grondel:
WLD
gr‧oͅndəl (m.) (Q202p Eys)
|
Hoe noemt u de grondel: een zoetwatervisje dat voorkomt in stromend en stilstaand water. Het is langgerekt van vorm en heeft één paar voeldraden aan de bek. Op de rug en flanken is het donker gevlekt en gestippeld met een groene of blauwachtige weerschijn [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24647 |
robinia |
acacia:
akā.sija v. (Q202p Eys),
esdoorn:
esdoorn (Q202p Eys)
|
De acacia; heeft 10-35 cm. grote varenachtige bladeren samengesteld uit deelblaadjes van 3-5 cm lengte; in het begin van de zomerdraagt de boom hangende bloemtrossen; de takken wijzen soms naar boven (acacia, asdoorn). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18058 |
rochelen |
rochelen:
rŭchele (Q202p Eys)
|
rochelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
23447 |
rochet |
rokkelen:
rökkele (Q202p Eys)
|
Het korte witte kleed over de misdienaarstoog [rochet, rökkele?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33478 |
rode aalbes |
miemelen:
miemel (Q202p Eys),
De vrucht van een aalbessenstruik (bes, zembes, troskesbes, zeebes, bezing, aalbeer, miemer).
mi.məl v. (Q202p Eys),
rode miemelen:
mv: -6
roe6 miem6l6* (Q202p Eys)
|
[DC 13 (1945)]aalbes [N 82 (1981)], [SGV (1914)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
rode kroot:
rūǝ krūǝt (Q202p Eys),
saladekroot:
šlātkrūǝt (Q202p Eys)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|