21942 |
rondcirkelen |
rondcirkelen:
ro.ntse.rkələ (Q202p Eys),
rondjes draaien:
r‧øͅntjəs ˂dr‧iənə (Q202p Eys),
rondvliegen:
rondvlege (Q202p Eys)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: het rondcirkelen rond het hok? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21198 |
rondreizen, pendelen |
op en af reizen:
(= pendelen).
o.p ˂ɛn ‧āf r‧ēzə (Q202p Eys),
op en neer reizen:
(= pendelen).
o.p ˂ɛn n‧ēr r‧ēzə (Q202p Eys),
pendelen:
pendele (Q202p Eys),
rondreizen:
ro.ntr‧ēzə (Q202p Eys)
|
rondreizen [pendelen, de navet doen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23851 |
rondtrekken van de processie |
bronken:
bronke (Q202p Eys)
|
Het rondtrekken van de processie [brónke]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18043 |
roodvonk |
roodvonk:
ruətvo.ŋk (Q202p Eys)
|
Roodvonk: epidemische, zeer besmettelijke ziekte waarbij het lichaam overdekt wordt met rode vlekken (roodjong, plan, St. Antonisvuur). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18048 |
roof(je) (korst op een wonde) |
roof(je):
roaəf (Q202p Eys),
roof (Q202p Eys)
|
Een roofje (korstje) op een wond. [DC 14 (1946)] || roof, korst [SGV (1914)]
III-1-2
|
28081 |
roofbeitel |
roofbeitel:
r ̇ōf˱bē.tǝl (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Beitel die op de luchthamer kan worden bevestigd en waarmee houten ondersteuningen in het ontkoolde pand worden doorgestoken. Bij het roven worden beitels van verschillende lengtes gebruikt waardoor de mijnwerker vanaf een veilige plaats kan werken. De invuller uit Q 15 merkt bij de opgave "snoeibeitel" op dat de roofploeg over dit speciale stuk gereedschap kon beschikken. De "snoeibeitel" was anderhalf tot twee meter lang en had een plat snijvlak van ongeveer vijf centimeter breed. De zegsman uit Q 21 kent twee soorten beitels: de ijzerbeitel, die een lengte van 50 centimeter heeft, en de houtbeitel die maximaal 1 meter lang is. De "rossignolbeitel" uit L 422 is een speciale beitel waarmee bouten gebroken of platen gesneden konden worden. [N 95, 588; N 95, 760 add.; N 95A, 7 add.; monogr.]
II-5
|
27608 |
roofdienst |
roofschicht:
r˙ōfsi.x (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
In Nederland de dienst, in Belgiē de post die de ondersteuningen uit het ontgonnen pand verwijdert. Op de Domaniale mijn gebeurde het roven tijdens de nachtdienst omdat er dan weinig mensen in de mijn aanwezig waren en er in de pijler geen kolen gewonnen werden (Lochtman pag. 84). [N 95, 570; monogr.; Vwo 270; Vwo 330; Vwo 668]
II-5
|
28082 |
roofhaak |
roofhaak:
r ̇ōfh ̇ǫak (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Haak met lange steel die wordt gebruikt voor het terugwinnen van materiaal uit het ontkoolde pand. [N 95, 589]
II-5
|
28087 |
rooflier |
rooflier:
r ̇ōfli.ǝr (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Lier waarmee een ondersteuning in haar geheel uit het ontkoolde pand kan worden weggetrokken. "De rooflieren hebben perslucht als drijfkracht en hun vermogen volstaat om verschillende stempels ineens uit te rukken" (Defoin pag. 101). [N 95, 590; monogr.; N 95A, 13]
II-5
|
24239 |
roofvogel, algemeen |
stootsvogel:
stoetsvoegel (Q202p Eys),
stootvogel:
št‧uət˃vu.əgəl (Q202p Eys)
|
een roofvogel (klamper) [N 83 (1981)]
III-4-1
|