17884 |
rukken |
roppen:
roeppe (Q202p Eys)
|
Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25148 |
rukwind |
hoos:
hoos (Q202p Eys),
rukwind:
rukwink (Q202p Eys),
stuif:
m.
štuf (Q202p Eys),
stuifwind:
m.
štuf weŋk (Q202p Eys),
windstoot:
winkstoet (Q202p Eys)
|
rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34024 |
rund |
rind:
reŋk (Q202p Eys)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
oreit:
hoereet (Q202p Eys, ...
Q202p Eys)
|
horzel [SGV (1914)] || runderhorzel (larven in de huid van runderen) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
worm:
WLD
worm (Q202p Eys, ...
Q202p Eys)
|
larve van de paardenhorzel, worm die in de uitwerpselen van een paard kan worden aangetroffen [N 26 (1964)] || larve van de runderhorzel, worm die grote bulten (wormbulten) veroorzaakt in de huid van runderen [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24371 |
rups |
groene rups:
WLD
gröön roepsj (Q202p Eys),
rups:
roepsj (Q202p Eys, ...
Q202p Eys,
Q202p Eys),
WLD
roepsj (Q202p Eys)
|
groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)], [SGV (1914)] || rups rups [DC 46 (1971)]
III-4-2
|
23860 |
rustaltaar |
rustaltaar:
rustaltaar (Q202p Eys)
|
Een met bloemen versierd altaar dat langs de processieroute geplaatst is, rustaltaar [mei-altaar, heiligenhuisken, hilliejehuus-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
17832 |
rusten |
een slag resten:
eͅŋə šlā.ch reͅ.stə (Q202p Eys),
even liggen:
effe lekke (Q202p Eys),
resten:
restte (Q202p Eys),
rusten:
rŭste (Q202p Eys)
|
rusten [SGV (1914)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21708 |
rusthuis |
bejaardenhuis:
bejaardehoes (Q202p Eys),
Opm. v.d. invuller: is een nieuw woord.
bəj‧ārdəhū.s (Q202p Eys)
|
een instelling waar oude mensen kunnen wonen en/of verzorgd worden [oude-mannenhuis, pekenshuis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18119 |
ruw |
grof:
grōͅf hɛŋ (Q202p Eys)
|
Ruw worden van handen en gewrichten (schraap, verharen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|