27162 |
schachtwiel |
schachtrad:
šā.tra.t (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Julia]),
zeelschijf:
zē.lš˙īf (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
De twee of vier grote kabelschijven die in de schachtbok zijn gemonteerd. Via deze schijven loopt de kabel die de verbinding vormt tussen de kooien en de ophaalmachine. Twee kabelschijven draaien steeds paarsgewijs maar in de omgekeerde richting, omdat de ene kooi daalt terwijl de andere stijgt. Het woordtype "molette" is volgens de invuller uit K 361 verouderd. [N 95, 75; N 95, 80; monogr.; Vwo 523]
II-5
|
19081 |
schaden (ww.) |
scha doen:
sjadōēwe (Q202p Eys)
|
schaden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
25043 |
schaduw, lommer |
scheem:
dər sjieəm (Q202p Eys),
sjiem (Q202p Eys),
šieəm (Q202p Eys, ...
Q202p Eys)
|
(de) schaduw [DC 23 (1953)] || (in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || schaduw [SGV (1914)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)]
III-4-4
|
27639 |
schaft |
bottertijd:
b˙utǝrti.t (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Winterslag, Waterschei])
|
De invuller uit Q 121c merkt voor de Domaniale mijn op dat de schaft duurde van half elf tot kwart voor elf. [N 95, 55; N 95, 53a; N 95, 53b; N 95, 50; monogr.; Vwo 494; Vwo 498; Vwo 679]
II-5
|
27640 |
schaftboterhammen |
botterhammen:
(enk)
bo.tǝram (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Boterhammen die mee ondergronds werden genomen. "Dobbelen" waren dubbele boterhammen die men at tijdens de pauze. [N 95, 51; monogr.]
II-5
|
21092 |
schaften |
botteren:
bu.tǝrǝ (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits]),
schaften:
schaffen (Q202p Eys),
(om te eten).
ša.ftə (Q202p Eys),
ungeren:
úngere (Q202p Eys),
(na het middagmaal).
ø.ŋərə (Q202p Eys)
|
het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || schaften [SGV (1914)] || Schaften, eten. Volgens de respondenten in Q 15, Q 113a en Q 117a gebeurde het "schaften" bovengronds en het "botteren" ondergronds. [N 95, 50; N 95, 53a; N 95, 53b; monogr.; Vwo 495; Vwo 499; Vwo 680; Vwo 690]
II-5, III-3-1
|
27683 |
schaftlokaal |
botterlokaal:
bu.tǝrlo.k˙āl (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma])
|
Lokaal waar men de boterhammen verorbert. [N 95, 6]
II-5
|
21483 |
schafttijd |
ungeren:
ŭngere (Q202p Eys)
|
schafttijd [SGV (1914)]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
schand (Q202p Eys),
ps. omgespeld volgens Frings.
sjan (Q202p Eys)
|
schande [SGV (1914)] || Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24465 |
schapenhorzel |
oreit:
hoereet (Q202p Eys)
|
schapenhorzel (larven in de neusholte) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|