e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eys

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schapestal, schaapskooi schaapsstal: sxǭǝps[stal] (Eys) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
schatten schatten: schatte (Eys), schtzen (du.): šeͅ.tsə (Eys) het gewicht van iets schatten [koersen, prijzen] [N 89 (1982)] III-3-1
schede schede: schede (Eys), sjej (Eys) Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)] || scheede [SGV (1914)] III-1-1, III-2-1
scheef, niet recht scheef: scheef (Eys), šē.f (Eys), schraag: šr‧ēͅx (Eys), šr‧eͅəx (Eys), schuins: š‧y(3)̄ns (Eys) van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)] III-4-4
scheel zien schelen: schealt (Eys), šeͅalə (Eys) Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)] III-1-1
scheen scheen: sjīējen (Eys), šīən (Eys) scheen [SGV (1914)] || scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
scheepje voor de wierook schuitje: sjuutje (Eys) Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
scheermes schaars: (m.).  šā.s (Eys), scheermes: schearmets (Eys), (o.).  šeͅ.armeͅ.ts (Eys) een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)] III-1-3
scheidingswand tussen verschillende hokjes in een duivenmand afscheiding: afscheiding (Eys) Hoe heet verder in Uw dialect: scheidingswand tussen verschillende hokjes? [N 93 (1983)] III-3-2
schelden, schimpen afkraken: ‧āfkrā.kə (Eys), schelden: šɛldə (Eys), ps. niet omgespeld.  själle (Eys), schimpen: schimpe (Eys) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] || schelden [DC 47 (1972)], [SGV (1914)] III-1-4