30116 |
sluitsteen |
sluitsteen:
šlū.tštē (Q202p Eys)
|
De steen die als laatste in het midden van de segmentboog wordt geplaatst. [N 32, 19d; monogr.]
II-9
|
20491 |
slurpen |
sloeveren:
sjlōēëvere (Q202p Eys),
slurpen:
sjlŭrrepe (Q202p Eys),
slurpe (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
šlø.rəpə (Q202p Eys)
|
je moet niet zo slurpen [DC 35 (1963)] || slorpen [SGV (1914)] || slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19364 |
sluwe persoon |
gehaaide, een -:
m.
gəh‧āi̯də (Q202p Eys),
sluwe vos:
sluwe vos (Q202p Eys)
|
een vindingrijk persoon maar in ongunstige zin [kuilotter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19018 |
smachten |
smachten:
smachte (Q202p Eys),
zich op get spitsen:
(in de weet dat men het zal krijgen).
ze.x ˂o.p˃ geͅ.t špe.tsə (Q202p Eys)
|
reikhalzend en kwijnend verlangen, ontzettend sterk verlangen [smachten, snakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20601 |
smaken |
smaken:
sjmake (Q202p Eys)
|
smaken [SGV (1914)]
III-2-3
|
20490 |
smakken |
knatsen:
kna.tšə (Q202p Eys),
smakken:
smakke (Q202p Eys),
smetsen:
smetse (Q202p Eys)
|
smakken; Hoe noemt U: Hoorbaar eten, een klappend geluid maken met de lippen of de tong bij het eten (smakken, smekken, smiksen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19358 |
smalen |
afkammen:
‧eͅŋə ‧āfk‧ɛmə (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
afkraken:
(trans.).
‧āfkrā.kə (Q202p Eys),
chicaneren (<fr.):
(intrans.).
šoͅ.kən‧ērə (Q202p Eys),
kleineren:
‧eͅŋə kl‧ɛi̯n‧ēərə (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
neerhouwen:
‧eͅŋə ‧n‧ērhoͅ.u̯ə (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
smalen:
smale (Q202p Eys, ...
Q202p Eys)
|
met geringschatting spreken, zich vernederend uitlaten [smalen, kabatsen] [N 85 (1981)] || op minachtende of geringschattende wijze spotten [schamper, amper, scherp, grimachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
22425 |
smalle afgesloten ruimte voor het boogschieten |
schietbaan:
scheetbaan (Q202p Eys)
|
De smalle ruimte met schotten voor het boogschieten [doel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22172 |
smalle bovenhelft van de slagpen |
buitenkant van de pen:
(m.): geldt (kennelijk) alleen voor het woord "bu.t\\ka.nt?"(ps. invuller noteert deze "(m.)"nl. achter dit woord!).
bu.təka.nt˃ van də p‧ɛn (Q202p Eys)
|
Hoe heten de onderdelen van de slagpen? (de cijfers tussen haakjes verwijzen naar tekening 3): smalle bovenhelft (5) [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33691 |
smalle weg, pad |
voetpad:
votpat (Q202p Eys)
|
Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|