31284 |
smeden |
smeden:
šmējǝ (Q202p Eys)
|
In het algemeen de vorm van, doorgaans gloeiende, stukken metaal veranderen door ze met een hamer te bewerken. Bij het ɛuitsmedenɛ en ɛuithalenɛ wordt de lengte of de vorm van het stuk metaal groter, terwijl de dikte afneemt. Zie ook het lemma "uitsmeden van een splits" en het lemma "uittrekken, uithalen" in Wld II.3, pag. 140. Bij het (op)stuiken wordt de dikte van het metaal vergroot, terwijl de lengte afneemt. Tot het smeedwerk wordt ook het lassen gerekend. Zie ook de toelichting bij deze lemmata.' [N 33, 1c; Wi 39; S 33; monogr.]
II-11
|
21136 |
smeer |
karrensmeer:
(o.).
k‧ārəšmi.ər (Q202p Eys),
smeer:
smier (Q202p Eys),
smeerolig:
(m.).
šmi.əroͅ.alex (Q202p Eys),
smeervet:
(o.).
šmi.ərveͅ.t (Q202p Eys)
|
het smeermiddel dat hoofdzakelijk uit vet bestaat en dat bedoeld is om voertuigen beter te laten lopen [smeer, ruut] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
27689 |
smeerder |
smeerjong:
šmi.ǝrj˙ǫŋ (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma])
|
Wagensmeerder. [N 95, 153]
II-5
|
18978 |
smeerpoes |
dreksbeer:
dreks bear (Q202p Eys),
onnutterd:
m.
o.nnø.tərt (Q202p Eys),
schrouwe, een -:
m.
šr‧oͅu̯ə (Q202p Eys),
vieze, een -:
m.
v‧īzə (Q202p Eys)
|
iemand die er altijd vuil en onverzorgd uitziet [smeerpoes, vuillak, vetkees] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24701 |
smeerwortel |
ezelsoor:
aezelsoer (Q202p Eys)
|
Smeerwortel (symphytum officinale 30 tot 120 cm grote, forse plant, ruwharig; de stengels zijn sterk vertakt, iets gevleugeld; de bladeren zijn langwerpig, met dikke nerven; de bloemen zijn hangend, de bloemkroon is buisvormig met omgebogen slippen, van [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19073 |
smeken |
bidden:
bidde (Q202p Eys),
(ik bid je erom).
e.x ˂be.t˃ de.x˃ dr‧øͅm (Q202p Eys),
smeken:
smeeke (Q202p Eys)
|
nederig en dringend vragen [permitteren, pernegracie, spelen, bidden, smeken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20924 |
smeren |
smeren:
sjmiēre (Q202p Eys)
|
smeren [SGV (1914)]
III-2-3
|
27252 |
smid |
smid:
šmet (Q202p Eys
[(mv šmɛj)]
)
|
In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.]
II-11
|
21728 |
smokkelen |
smokkelen:
smoekele (Q202p Eys),
šmu.kələ (Q202p Eys)
|
verboden goederen, of goederen waarover rechten betaald moeten worden heimelijk over de grens brengen [lörzen, maroderen, smokkelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23497 |
smokkelkruis |
smokkelkruis:
smoekelkruuts (Q202p Eys)
|
Een veldkruis in de buurt van een grensovergang [smokkelkruis?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|