e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eys

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snor schnauz (du.): šnouts (Eys) snor (knevel) [DC 01 (1931)] III-1-1
snorren snorken: šn‧oͅrə (Eys), snorren: snorre (Eys) een ruisend-brommend geluid maken, gezegd van bijv. een kacheltje [snorren, snorzen] [N 91 (1982)] III-4-4
snorrepijp snorpijp: snorpiep (Eys) Het zelfgemaakte speelgoed bestaande uit een stukje karton of een dun plankje dat de kinderen snel ronddraaien en dat een snorrend geluid kan maken [snorrebot, hor, snorrepijp]. [N 88 (1982)] III-3-2
snotneus aap: m.  ā.p (Eys), kreuts: m.  krø͂ͅ.ətš (Eys), kute-nelis: m.  kū.tn‧ɛləs (Eys), snotnaas: snotnaas (Eys), zeiknelis: m.  zē.kn‧ɛləs (Eys) een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] III-1-4
snotteren opsnoeven: o.pšnuvə (Eys), snotteren: snoetere (Eys) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)] III-1-2
snuffelziekte snuffelziekte: šnøfǝlziktǝ (Eys) Een aandoening van het neusschelpje en het neustussenschot en in een verder stadium van het benige geraamte van de bovenkaak. De dieren krijgen heftige en uitputtende niesbuien; de ademhaling is snuivend; er treden neusbloedingen op en de uitvloeiing uit de neus is dun en soms ook slijmig (WBD I.6, blz. 854). [N 52, 20; N 76, 50; A 48a, 33] I-12
snuifje snuif: šnu.f (Eys), snuifje: snuufke (Eys) snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)] III-2-3
snuisterij prulletje: prulke (Eys), o.  pr‧ølkə (Eys) een klein sieraad, een aardig prulletje van geringe waarde [snuisterij, snuiselderij] [N 89 (1982)] III-3-1
snuit snoet: snoet (Eys), snuits: sjnuts (Eys, ... ), WLD  šny.ts (v.) (Eys) Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)] || Snuit [SGV (1914)] III-1-1, III-4-2
sober gewoon: gəw‧ø̄n (Eys), sober: sober (Eys) afkerig van overdaad of overmaat [sefiel, sober] [N 85 (1981)] III-1-4