24963 |
springvloed |
springvloed:
springvloed (Q202p Eys)
|
springvloed, hoge waterstand die ontstaat als zon- en maanvloed samenwerken [giertij, springtij, gierstroom] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
sjprinkhaan (Q202p Eys, ...
Q202p Eys)
|
sprinkhaan [DC 07 (1939)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
17591 |
sproeten |
sproetelen:
sjprotelen (Q202p Eys)
|
sproet(en) [SGV (1914)]
III-1-1
|
17915 |
sprokkelen |
(hout) rapen:
hō.ts rā.pə (Q202p Eys),
sprokkelen:
sprokkele (Q202p Eys),
zomeren:
zuumere (Q202p Eys)
|
Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21545 |
sprookje |
sprookje:
sprookje (Q202p Eys),
verhaaltje:
o.
vərhøͅ.əlkə (Q202p Eys)
|
een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21007 |
spruiten |
spruitjes:
sjpruutjes (Q202p Eys)
|
spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)]
III-2-3
|
24516 |
spruiten, uitbotten |
schieten:
š‧etə (Q202p Eys),
spruiten:
sproette (Q202p Eys)
|
Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sjprōēte (Q202p Eys),
spruitje:
sjpruutjes (Q202p Eys)
|
[N Q (1966)]spruiten [SGV (1914)]
I-7
|
18066 |
spruw |
schuurmond:
sjōērmond (Q202p Eys),
spruw:
spruw (Q202p Eys)
|
spruw [SGV (1914)] || Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17910 |
spuiten |
sprietsen:
sjprietse (Q202p Eys),
spriets (Q202p Eys),
sprietse (Q202p Eys),
špri.tsə (Q202p Eys),
špritsə (Q202p Eys),
spritsen (<du.):
sprietse (Q202p Eys),
špri.tsə (Q202p Eys),
spuiten:
spuitte (Q202p Eys)
|
persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen). [N 84 (1981)] || spuiten [SGV (1914)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)] || vloeistof met kracht door een nauwe buis naar buiten persen [spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|