21750 |
spuitstuk |
koperen buis:
koepere buse (Q202p Eys),
spuitstuk:
(o.).
špøͅ.i̯tštø.k (Q202p Eys)
|
de koperen buis aan de slang van de brandspuit [lent] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21526 |
staal |
monster:
monster (Q202p Eys),
(granen o.
moͅ.nstər (Q202p Eys),
proef:
proof (Q202p Eys),
staaltje:
(stof o.
št‧øͅəlkə (Q202p Eys)
|
kleine hoeveelheid van een koopwaar die aan de koper getoond wordt om hem over de kwaliteit te laten oordelen [staal, monster, kantje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17819 |
staan |
staan:
sjtoa (Q202p Eys),
sjtôâ (Q202p Eys)
|
staan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
30135 |
staand verband, blokverband |
blokverband:
blǫk˲vǝrbānt (Q202p Eys)
|
n str'k˲vǝrbant K 353; kopstrekverband: kopstrek˲vǝrbant L 360; kǫpstrek˲- L 414; kopse en gewone laag: kǫpsǝ 'n gǝwōwǝn lāx K 278; %%de volgende term betreft een verband waarbij alle stootvoegen boven elkaar staan%% eenvoegig blokverband: ēfȳgex˱ blǫk˲vǝrba [N 31, 24c; N 31, 24e; monogr.]
II-9
|
30143 |
staande rollaag |
staande laag:
štǭndǝ lǭx (Q202p Eys)
|
Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kop staande metselstenen. Woordtypen als 'steensrol' (Q 95), 'steense rollaag' (L 211, L 289, L 290, L 291, L 320a, Q 99*, Q 113) en 'steensrollaag' (Q 39, Q 111, Q 121) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23c; monogr.]
II-9
|
30140 |
staande tand |
staande tand:
štǭndǝ tānt (Q202p Eys),
terugvallende tand:
tryk˲valǝndǝ tānt (Q202p Eys)
|
Eindvlak van tijdelijk onderbroken metselwerk. De uiteinden van de even en oneven lagen wisselen elkaar daarbij regelmatig en loodrecht onder elkaar af. Zie ook afb. 41. [N 31, 28c; N 31, 28a; monogr.]
II-9
|
26166 |
staander |
steigerpaal:
[steiger]pǭl (Q202p Eys)
|
De lange, verticaal in of op de grond geplaatste steigerpaal van rondhout of metaal. Zie ook afb. 17. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(steiger)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 2a; monogr.]
II-9
|
20125 |
staart |
staart:
štats (Q202p Eys),
staat:
sjtats (Q202p Eys),
stots:
sjtoets (Q202p Eys),
štuts (Q202p Eys)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]staart [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
I-11, III-4-2
|
22169 |
staartduif |
late, een ~:
laate (Q202p Eys)
|
een duif die bij de laatste winnaars geklasseerd is? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22115 |
staartwind |
meewind:
mit wink (Q202p Eys),
staartswind:
šta.tswe.ŋk hā.n (Q202p Eys),
votwind:
vo.twe.ŋk hā.n (Q202p Eys)
|
Hoe zegt men: de duiven vliegen met de wind mee? [N 93 (1983)]
III-3-2
|