20338 |
stiefouders |
stiefouders:
sjteefauwəsj (Q202p Eys)
|
stiefouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
sjteefvaddər (Q202p Eys)
|
stiefvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20342 |
stiefzoon |
stiefzoon:
sjteefzoon (Q202p Eys)
|
stiefzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
19308 |
stiekem |
achterbaks:
achterbaks (Q202p Eys),
doen alsof de naas bloedt:
du.ə eͅ.s˂oͅ.f də n‧ās bl‧oͅu̯t (Q202p Eys),
geniepig:
gəni.pəx (Q202p Eys),
stiekem:
stiekum (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
šti.kəm (Q202p Eys, ...
Q202p Eys)
|
boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)] || oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20579 |
stiekem eten |
klauwen:
klauwe (Q202p Eys),
sneuveren:
van eten dat men lekker vind
šnø̄.vərə (Q202p Eys)
|
stiekem eten; Hoe noemt U: Steeds weer stiekem eten (knaffelen, knaspelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23552 |
stiekem uit de ampullen drinken |
keuren:
koäre (Q202p Eys),
proeven:
preuve (Q202p Eys)
|
Stiekem uit de ampullen drinken [pölle köäre?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34050 |
stier |
stier:
štēr (Q202p Eys)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
19327 |
stijfkop |
dwarskop:
dwaeskop (Q202p Eys),
stijfkop:
m.
štī.fkoͅ.p (Q202p Eys),
warsdrijver:
m.
wēͅ.əš˂drī.vər (Q202p Eys)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19328 |
stijfkoppig |
koppig:
køͅ.pex (Q202p Eys),
stieretig:
št‧ēərətex (Q202p Eys),
stug:
stug (Q202p Eys)
|
niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27896 |
stijl, stempel |
ijzeren stijl:
ī.zǝrǝ [stijl] (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits]),
stijl:
št˙il (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale])
|
Algemene benaming voor het verticaal of haaks op de laag geplaatste houten of metalen steunelement in mijngangen en winplaatsen. De invuller uit Q 3 kent twee soorten stijlen: de "stempel" die in galerijen en pijlers wordt gebruikt en de "montant" die alleen in galerijen wordt toegepast. Volgens de respondent uit L 417 is de "stempel" van hout, de "montant" van ijzer. Een ijzeren stijl voor in de pijler is naar zijn zeggen het "mannetje". Het woordtype "apôye" is van toepassing op een houten stijl, meestal vervaardigd uit denne- of eikehout (Vanwonterghem pag. 49). [N 95, 292; N 95, 333; N 95, 290; Vwo 62; Vwo 387; Vwo 529; Vwo 530; Vwo 746; Vwo 747; Vwo 758; Vwo 780; Vwo 781]
II-5
|