27899 |
stijlen haaks op de laag plaatsen |
[stijlen] bergslag zetten:
bę.rǝxšlāx ˲zę.tǝ (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Stijlen loodrecht tussen dak en vloer, in gangen waar dak en vloer niet evenwijdig aan elkaar lopen, haaks onder het dak plaatsen. Zie voor "stijlen", "stempels" etc., het object van deze handeling, het lemma Stijl, Stempel. [N 95, 295]
II-5
|
27901 |
stijlen schuin bevestigen |
(de stijlen) schräg zetten:
šr˙ęax˲ zętǝ (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Stijlen schuin bevestigen. Door het schuin plaatsen van de stijlen van een ondersteuning kan deze meer weerstand bieden aan de druk vanuit de zijwanden. Bovendien bereikt men hiermee dat de vervoerruimte beneden in de gang, dus de meest nuttige ruimte, groter wordt bij eenzelfde gangdoorsnede. Zie voor "stijlen", "stempels" etc., het object van deze handeling, het lemma Stijl, Stempel. [N 95, 294; N 95, 295; N 95, 300; monogr.]
II-5
|
28083 |
stijlentrekker |
stijlentrekker:
št ̇ilǝtr.kǝr (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Eisden])
|
Werktuig waarmee ondersteuningen uit het ontkoolde pand kunnen worden weggetrokken. De stijlentrekker bestaat uit een tandheugel waarlangs het zogenaamde huis kan worden bewogen door middel van een hefboom. Aan het huis is een trekketting bevestigd die aan de te verwijderen stijl wordt vastgemaakt. [N 95, 591a; N 95, 591b; monogr.; N 95A, 13]
II-5
|
30015 |
stijve mortel |
te droog:
tǝ drȳǝx (Q202p Eys)
|
Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
18014 |
stikken |
stikken:
stikke (Q202p Eys),
šte.kə (Q202p Eys)
|
Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28196 |
stiklucht |
stikloft:
šte.klo.f (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Een mengsel van stikstof en koolzuurgas. [N 95, 231; monogr.]
II-5
|
25212 |
stille regen |
mats:
matsch (Q202p Eys),
natte sneeuw:
natte snej (Q202p Eys),
smies:
m.
šmīs (Q202p Eys)
|
stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17738 |
stinken |
stinken:
stinkt (Q202p Eys),
šte.ŋkə (Q202p Eys)
|
Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken, muffen, dassen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
31693 |
stobbe |
storkel:
štǫrkǝl (Q202p Eys)
|
Stronk van een gekapte boom die met het wortelstelsel nog in de grond zit. [N 50, 7e; N 75, 87c; A 45, 35; N 16, add.; monogr.]
II-12
|
19708 |
stoel |
bandbok:
ba.nt˱bo.k (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
stoel:
štōl (Q202p Eys)
|
Console waarop de draagrollen van een transportband zijn bevestigd. [N 95, 637; N 95, 641] || stoel [SGV (1914)]
II-5, III-2-1
|