28202 |
stofontploffing |
kuilstubontploffing:
k˙ulštø.p˱o.ntplǫ.feŋ (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Explosie van een mengsel van kolenstof en lucht. De invuller uit Q 15 merkt op dat een kolenstofexplosie niet spontaan gebeurde, maar werd veroorzaakt of veroorzaakt kon worden door een voorafgaande ontploffing, hetzij een mijngasontploffing, hetzij een niet goed uitgevoerde ontploffing van springstof of dynamiet. [N 95, 233]
II-5
|
20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
holz (du.):
o.
hō.ls (Q202p Eys),
kuul:
m. (stok).
k‧yl (Q202p Eys),
prengel:
m. cf. Weijnen Etym. Wb. s.v. "prengel"in de Limb. betekenis "bengel, knuppel
pr‧ɛŋəl (Q202p Eys),
stek:
stek (Q202p Eys),
m.
šteͅ.k (Q202p Eys),
stok:
o.
štø.k (Q202p Eys)
|
een stok of twijg om een kind te straffen [lat] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20033 |
stokroos |
stokroos:
stokroes (Q202p Eys)
|
stokroos (althea rosea L.) [N 92 (1982)]
III-2-1
|
27877 |
stokschoten |
afdekschoten:
˙af˱dę.kšy.ǝt (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale]),
stokschoten:
štǫ.kšy.ǝt (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De schoten die in de stok, het gesteente onder de koollaag, worden aangebracht. Zij bestaan uit de het dichtst bij de vloer gelegen "vloerschoten" en de daarboven gelegen "afdekkers" (MBK II pag. 81). Het woordtype "afdekker" en de daarbij behorende dialectvarianten (Q 112a, Q 113, Q 117a, Q 121c) zijn meervoud. Zie ook het lemma Achterblijvers, Achtergebleven Schoten. [N 95, 435; N 95, 433; monogr.]
II-5
|
20519 |
stokvis |
gezouten haring:
gezoute hiering (Q202p Eys),
stokvis:
stokvis
štoͅ.k˃vøͅ.š (Q202p Eys)
|
bolling; Hoe noemt U: Gezouten en gedroogde vis (bolling) [N 80 (1980)] || panpaling; Hoe noemt U: Een gerookte panpaling [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18683 |
stola |
stola (lat.):
der stola (Q202p Eys)
|
De stola, de stool. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23446 |
stolp over een heiligenbeeld |
stolp:
eng stulp (Q202p Eys)
|
Een stolp of stulp, een klokvormig glas over een kruis- of heiligenbeeld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22536 |
stompe eind van een ei |
botte kant:
botte kant (Q202p Eys),
vot:
vot (Q202p Eys)
|
Het stompe eind van het ei bij het eieren tikken. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18843 |
stomverbaasd |
nu slaat god de duivel dood:
(uitroep!).
nu. šlē.t˃ goͅ.t˃ dər dy(3)̄.vəl d‧uət (Q202p Eys),
paf:
paf (Q202p Eys),
stomverbaasd:
št‧oͅmvərb‧āst (Q202p Eys),
verstomd:
versjtomd (Q202p Eys),
verstomd (Q202p Eys)
|
verbaasd, bevreemd, verwonderd zijn [toezien, staan zien] [N 85 (1981)] || verstomd [SGV (1914)] || zeer verbaasd [verpaft] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33357 |
stookhuis, plaats voor de veevoerkookketel |
stookhuis:
štǫakǝs (Q202p Eys)
|
De plaats in de stal, of de ruimte vooraan in de stal, waar de veevoerkookketel staat. Soms heeft men geen aparte ruimte voor dit doel en kookt men het veevoer in de bijkeuken. In andere gevallen, zoals in K 358 staat deze ketel meestal buiten, of, zoals vermeld in L 360, heeft men er een apart gebouwtje voor naast de stal. Dikwijls ook kookt men in het bakhuis, waar ook het brood gebakken wordt (L 426), vandaar de frequente (bakhuis)-opgaven; vergelijk de kaart. Zie voor de fonetische documentatie van enkele van deze (bakhuis)-opgaven het lemma "bakhuis" (3.1.2). Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5A, 35c en 60c: L 1, a-m; S 50; monogr.]
I-6
|