20718 |
bloem |
bloem:
blom (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
gebuilde bloem:
gǝbȳldǝ blom (Q202p Eys)
|
bloem [SGV (1914)] || Bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. In verband met het onderscheid tussen ''meel'' en ''bloem'' (zie de toelichting bij het lemma ''gemalen en gezuiverd graan'') zijn de opgaven die op het begrip "meel" duiden zoals roggemeel, tarwe, tarwemeel uit dit lemma overgebracht naar het lemma ''gemalen en gezuiverd graan''. Ten aanzien van het woordtype "patent" zij opgemerkt dat de patentbloem komt uit het hart van de meelkern wiens kleur mooi wit is (Schoep blz. 12). De graad van fijnheid wordt aangegeven door "0" (zero). Hoe meer zero''s, hoe fijner de bloem. [N 29, 15c; N 29, 14b; N 29, 14a; N 16, 80; N 29, 16]
II-1, III-2-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blom (Q202p Eys)
|
bloem [SGV (1914)]
III-4-3
|
25543 |
bloem mengen |
missen:
mišǝ (Q202p Eys)
|
De verschillende soorten bloem die de bakker koopt, gaat hij mengen met het doel een zo goed mogelijk product te verkrijgen. Hij meleert de verschillende soorten bloem in bepaalde verhoudingen. Dit kan het beste gebeuren in de z.g.n. meleermachine. Men kan niet zo maar de verschillende bloemsoorten bij elkaar storten. Moet men met de hand mengen, dan is vereist de verschillende soorten eerst door elkaar te mengen. Stort men de bloem in de deegmachine , dan moet men deze enkele minuten laten draaien, waardoor men de soorten voldoende mengt (Schoep blz. 38)
II-1
|
25528 |
bloem van zeer harde, droge tarwekorrels |
bloem:
blom (Q202p Eys)
|
Over het algemeen kan men zeggen dat harde tarwe buitenlandse tarwe is en inlandse tarwe zachte (Schoep blz. 7). [N 29, 15a]
II-1
|
24629 |
bloembol |
bloembol:
blombol (Q202p Eys),
bol:
(tulp, hyacint)
bōͅ.l m. (Q202p Eys),
knol:
(dahlia, selderij, begonia)
knōͅ.l m. (Q202p Eys)
|
Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24649 |
bloemknop |
bloemknoop:
blomknoep (Q202p Eys),
knop:
knu.p m. (Q202p Eys)
|
De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21107 |
bloemkool |
bloemkool:
blomkoeəl (Q202p Eys),
blomkuuel (Q202p Eys),
blomkuuəl (Q202p Eys)
|
bloemkool als gerecht [N Q (1966)] || bloemkool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
25540 |
bloemkuip |
ijn:
tiŋ (Q202p Eys)
|
De kuip waarin de bloem bewaard wordt. [N 29, 17]
II-1
|
19323 |
bluf |
behei:
behei (Q202p Eys),
bohei (rh.):
behei (Q202p Eys),
stuit:
m.
šty(3)̄.t (Q202p Eys, ...
Q202p Eys)
|
opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
30027 |
blusbak |
kalkpan:
kalǝkpan (Q202p Eys)
|
De houten of ijzeren bak waarin de kalk geblust wordt. De bak is doorgaans voorzien van een opening met schuif en rooster waarlangs men het kalk-watermengsel uit de bak kan laten stromen. Het rooster was volgens de invuller uit L 321 voor het opvangen van de rommel, het schuifje diende om de bak af te sluiten. De blusbak had in deze plaats de volgende afmetingen: 2,5 m lang, 1,75 m breed en 1 á 1,25 m hoog. [N 30, 32a; monogr.]
II-9
|