21884 |
tegenvaller |
schade:
schaa (Q202p Eys),
strop:
m.
štroͅ.p (Q202p Eys)
|
een zwaar geldelijk verlies [krook] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21998 |
tegenwind |
kopwind:
koͅ.pwe.ŋk hā.n (Q202p Eys),
tegenwind:
teagewink (Q202p Eys),
teͅ.agəwe.ŋk hā.n (Q202p Eys)
|
Hoe zegt men: de duiven vliegen met de wind tegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21210 |
telefoon |
telefoon:
telefoon (Q202p Eys),
(m.).
teͅ.ləf‧ōn (Q202p Eys)
|
het toestel om de menselijke stem over te brengen [telefoon] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21211 |
telefooncel |
telefooncel:
telefooncel (Q202p Eys),
(v.).
teͅ.ləf‧ōns‧ɛl (Q202p Eys)
|
het kleine vertrek van waaruit men kan telefoneren [telefooncel, cel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21208 |
telegram |
telegram:
telegram (Q202p Eys),
(o.).
teͅ.ləgr‧am (Q202p Eys),
ps. alleen de a omgespeld volgens Frings.
tillegram (Q202p Eys)
|
een per telegraaf overgebracht bericht [telegram, draadbericht] [N 90 (1982)] || telegram [SGV (1914)]
III-3-1
|
32965 |
telen, verbouwen |
trekken:
trekǝ (Q202p Eys),
zetten:
zętǝ (Q202p Eys)
|
Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.]
I-4
|
18840 |
teleurgesteld (worden) |
bedonderd:
bedonderd (Q202p Eys),
enttuscht (du.):
entwischt (Q202p Eys),
langs de naas gaan:
l‧aŋs˃ də n‧ās˃ goͅ.a (Q202p Eys),
zich bezeiken:
(vulgair).
ze.x ˂bəzē.kə (Q202p Eys),
zich kloten:
(vulgair).
ze.x kl‧uətə (Q202p Eys),
zich kullen:
ze.x k‧øͅlə (Q202p Eys)
|
in zijn verwachtingen bedrogen uitkomend, teleurgesteld [sneu, snul, bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)] || niet krijgen of ontvangen wat men had verwacht, in zijn verwachtingen bedrogen worden [teleur vallen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24004 |
ten doop houden |
het kind vasthouden:
kink vasthouden (Q202p Eys)
|
Het ten doop houden, het vasthouden van het kind tijdens de doop. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19253 |
ten einde brengen |
vaardig maken:
v‧ɛadex mā.kə (Q202p Eys)
|
een werk ten einde brengen, afmaken [bolwerken, opzeilen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23638 |
ten offer gaan |
de offergang maken:
offergank make (Q202p Eys)
|
De offergang maken, ten offer gaan. [N 96B (1989)]
III-3-3
|