23726 |
tientje van de rozenkrans |
gesetz (du.):
e gezets (Q202p Eys),
tientje:
tientje (Q202p Eys)
|
Een tientje van de Rozenkrans [n jezets?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23693 |
tijdelijke aflaat |
tijdelijke aflaat:
enge tiedelijke aflaot (Q202p Eys)
|
Een tijdelijke aflaat. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22230 |
tijdverdrijf |
duiven houden voor de liefhebberij:
Opm. invuller heeft hierbij geen benaming gegeven voor de persoon die dit doet!
d‧uvə hoͅ.tə vy.ər də l‧īph‧ābər‧eͅi̯ (Q202p Eys),
tijdverdrijf:
tiedverdriēf (Q202p Eys)
|
een persoon die duiven houdt alleen voor zijn plezier? [N 93 (1983)] || tijdkorting [SGV (1914)]
III-3-2
|
22855 |
tijger |
tijger:
tieger (Q202p Eys)
|
tijger [SGV (1914)]
III-3-2
|
27253 |
timmerman |
schrijner:
šrī.nǝr (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Vakman die op de mijn het timmervak verricht. [N 95, 148]
II-5
|
30117 |
timpaan |
leest:
lēǝs (Q202p Eys)
|
De ruimte tussen de bovendorpel van het kozijn van een raam of deur en de daarboven zich welvende boog. Wanneer boven een raam of deur met rechte bovendorpel een segment-, rond- of ellipsboog is geslagen, wordt het boogschild, d. i. de ruimte, die door de boog ingesloten wordt, niet alleen gevuld, maar veelal ook versierd. Bij vlak werk in metselwerk bestaat de boogvulling gewoonlijk uit enige lagen steen, hetzij zonder enige versiering, hetzij door het aanbrengen van gekleurde stenen enigszins gefigureerd. (Zwiers I, pag. 159). [N 32, 16b; monogr.]
II-9
|
25228 |
tocht, zuiging van lucht |
het trekt:
trekt (Q202p Eys),
trukt (Q202p Eys),
⁄t trukt (Q202p Eys),
koele wind:
keule wink (Q202p Eys),
trek:
m.
treͅk (Q202p Eys)
|
tocht, vrij sterke zuiging van de lucht door een beperkte ruimte heen [scheut, trek, zicht, jacht, trok] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24255 |
tochtig |
parig:
pēͅ.arex (Q202p Eys)
|
tochtig, verlangend naar de paring, gezegd van vogels (parig) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
21565 |
toegangsprijs |
entree (<fr.):
entree (Q202p Eys),
eͅ.ntr‧ē (Q202p Eys),
m.
eͅ.ntre (Q202p Eys)
|
de prijs die men moet betalen om ergens binnen te komen [entree, inkom, inkomgeld, inkomprijs] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33592 |
toekruid, algemeen |
gekruid:
gekruide (Q202p Eys),
gekruider:
gəkr‧yi̯ər mv. (Q202p Eys)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
I-7
|