17928 |
trant |
gang:
ga.ŋk (Q202p Eys),
gank (Q202p Eys)
|
gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19378 |
trap |
trap:
⁄n sjmaal trap (Q202p Eys)
|
trap [een smalle ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
19710 |
trapleer |
trapledder:
trapleddər (Q202p Eys)
|
trapleer [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
17958 |
trappelen |
trampelen:
tra.mpələ (Q202p Eys),
trampele (Q202p Eys)
|
Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23282 |
trappist |
trappist:
trappist (Q202p Eys)
|
Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21161 |
trein |
trein:
trein (Q202p Eys),
(m.).
treͅ.i̯n (Q202p Eys),
zug (du.):
(m.).
tso.x (Q202p Eys)
|
een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28240 |
treingeleider |
treingeleider:
trę.jngǝl˙ɛjdǝr (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De man die ondergronds verantwoordelijk is voor de goede gang van zaken bij het vervoer van personeel door middel van personentreinen. Uit de opgave "chef porion" uit L 286 voor de mijn van Eisden blijkt dat deze daar ook de functie van treingeleider vervult. [N 95, 715]
II-5
|
19292 |
treiteren |
elend (du.) brengen:
‧iəl‧ɛnt ˂bre.ŋə (Q202p Eys),
hissen:
hiesse (Q202p Eys),
judassen:
joedasse (Q202p Eys),
kwellen:
kw‧eͅalə (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
ps. omgespeld volgens Frings.
kwɛ̄le (Q202p Eys),
plagen:
plaoge (Q202p Eys)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)] || kwellen [SGV (1914)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)] || sarren [SGV (1914)]
III-1-4
|
19286 |
treiterkop |
neetoor:
nietoer (Q202p Eys),
stiekemerd:
m.
šti.kəmərt (Q202p Eys)
|
iemand die in het geniep, stiekem plaagt [neetoor] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20485 |
trek, eetlust |
appetijt:
a.pəti.t (Q202p Eys),
appetiet (Q202p Eys),
honger:
honger (Q202p Eys)
|
trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|