24861 |
boerenwormkruid |
hemdsknoopje:
hemesknupke (Q202p Eys)
|
Boerenwormkruid (tanacetum vulgare 50 tot 120 cm groot. De stengels groeien rechtop; de bladeren zijn geveerd met langwerpige, gezaagde slippen; de bloemen staan in knoopvormige hoofdjes, vele bijeen in een platte tros, straalbloemen ontbreken, geel gek [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24123 |
boerenzwaluw, zwaluw |
zwalber:
sjwalber (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
sjwalbər (Q202p Eys)
|
boerenzwaluw [DC 18 (1950)] || zwaluw [DC 35 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-1
|
21309 |
boerin |
boerin:
buren (Q202p Eys),
die boerin (Q202p Eys),
dis boerin (Q202p Eys),
madam (<fr.):
v.
məd‧am (Q202p Eys),
vrouw:
vrouw (Q202p Eys)
|
[L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.]de vrouw van een boer [meesterse, bazin(ne), vrouw, juffrouw, mevrouw] [N 87 (1981)] || deze [~ boerin] [SGV (1914)] || die [~ boerin] [SGV (1914)]
I-6, III-3-1
|
18836 |
boertig |
drollig mannetje:
drollig menke (Q202p Eys),
grof:
groͅ.af (Q202p Eys),
vieze kal:
m.
v‧īzə kā.l (Q202p Eys)
|
met zeer platte humor [drollig, boertig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20302 |
boertje |
boer:
boer (Q202p Eys)
|
boertje doen; als een baby gedronken heeft moet het een boertje doen [DC 47 (1972)]
III-2-2
|
21605 |
boete |
boete:
boete (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
straf:
(v.).
štr‧oͅaf (Q202p Eys)
|
Boete [de boes]. [N 96D (1989)] || een geldstraf [boete, kore, amende] [N 90 (1982)]
III-3-1, III-3-3
|
27581 |
boete, straf |
bon:
b˙oŋ (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Laura, Julia])
|
Een overtreding kan door de opzichter bestraft worden met een geldboete, een schorsing of een andere dienst. Uit de woordtypen "een vijfde" en "cinquième" blijkt dat men een vijfde van het dagloon kan inhouden. Andere informanten spreken over een geldboete van één tot vijf gulden (Q 35), van een kwartje tot een gulden (Q 111), van 20, 50 of 100 Bfr. (K 361), van ƒ 2,50 (Q 33, Q 117 , Q 121, Q 121c) of van 50 ct., ƒ 1 of ƒ 2 (Q 121a). Volgens de informant van Q 3 is die boete vanaf de jaren ''60 maximaal 20 Bfr. De term "telegram" wordt vooral gebruikt door de vreemdelingen in Eisden (Vanwonterghem pag. 213/227). De opgave "pater" is waarschijnlijk een volksetymologische verbastering van het Wilhelminaalse patar(d), de benaming voor een oude Luikse munt. [N 95, 131; monogr.; Vwo 150; Vwo 242; Vwo 587; Vwo 771; Vwo 832]
II-5
|
18209 |
boezeroen |
werkhemd:
wirrəkhemp (Q202p Eys)
|
Boezeroen. Hoe noemt men het kledingstuk, dat van ongeveer dezelfde stof is gemaakt en ongeveer hetzelfde model heeft, maar dat in de broek wordt gestoken? (Het zou in het Nederlands het beste aangeduid worden met boezeroen of overhemd). [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
18064 |
bof |
bof:
bof (Q202p Eys),
boͅ.f (Q202p Eys)
|
Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
27955 |
bok |
bok:
bo.k (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma])
|
Uit houten balken of stukken rail samengestelde ondersteuning. De balken of de rails worden daarbij twee per twee, horizontaal in het vierkant op elkaar gestapeld. De bok wordt in breukpijlers gebruikt en dient om bij het roven van de ondersteuningen mee te helpen een breuklijn te vormen, waarlangs het dak in het breukveld instort, zonder dat de instorting zich voortplant in het vervoerpand (Handb. H. pag. 22). De houten bok kan worden opgevuld met stenen, in dit geval sprak men volgens de invuller uit Q 113 op de vier Oranje-Nassaumijnen van een "steenbok". Om een houten bok later weer te kunnen verwijderen, werd hij volgens dezelfde respondent geplaatst op een vloer van gruis. Door dit gruis met de hak weg te krassen, viel de bok vanzelf om en kon hij in het nieuwe pand weer opgezet, d.w.z. gestapeld worden. [N 95, 581; N 95, 362; N 95, 371; N 95, 324; N 95, 331; monogr.; Vwo 156; Vwo 383; Vwo 384; Vwo 410; Vwo 599; Vwo 600]
II-5
|