18002 |
verkleumd |
kil:
kil (Q202p Eys)
|
Ongevoelig worden van kou, gezegd van ledematen (killen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18074 |
verkouden |
verkouden:
verkouwe (Q202p Eys)
|
Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18080 |
verkoudheid |
snop:
dər šnolp hā.n (Q202p Eys),
ix han dər šnŏŏp (Q202p Eys),
šnŏŏp (Q202p Eys)
|
Verkouden: verkouden zijn; ontsteking van neusslijmvlies, met neusverstopping en slijmafscheiding (verkoud, verkouden, verkeld, versnoft). [N 84 (1981)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
21281 |
verkwisten |
doorjagen:
dər dø.rəx jā.gə (Q202p Eys),
met geld bruien:
me.t˃ geͅ.lt br‧yi̯ə (Q202p Eys),
met geld werpen:
me.t˃ geͅ.lt weͅrəpə (Q202p Eys),
opklitsen:
o.pkli.tšə (Q202p Eys),
verkwisten:
verkwiste (Q202p Eys)
|
op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
27607 |
verlegdienst |
omlegschicht:
˙ø̜mlɛkši.x (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
In Nederland de dienst, in Belgiē de post die het transportmiddel in het oude pand van een pijler afbreekt en in het nieuwe pand weer opbouwt. Volgens Van der Maar verlegde men de transportmiddelen in de wisseldienst. [N 95, 494; monogr.; Vwo 224; Vwo 551]
II-5
|
18850 |
verlegen (zijn) |
schuw:
šø͂ͅ.i̯ (Q202p Eys),
verlegen:
verleage (Q202p Eys),
vərleͅ.agə (Q202p Eys)
|
niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28090 |
verleggen |
omleggen:
̇ø̜ml ̇ɛqǝ (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Het transportmiddel in een pijler van het oude naar het nieuwe pand verplaatsen. In tegenstelling tot het "verschuiven" wordt de transportinstallatie daarbij gedemonteerd en in het nieuwe pand weer opgebouwd. [N 95, 493; monogr.; N 95, 267; Vwo 226; Vwo 549]
II-5
|
21393 |
verliezen |
verliezen:
verleeze (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
vərleezə (Q202p Eys, ...
Q202p Eys)
|
verliezen [DC 38 (1964)], [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-2
|
27623 |
verlof, vrije dag |
verlof:
vǝrlǫ.f (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits]),
verlofdag:
vǝrlǫ.f˱dā.x (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale]),
verlofschicht:
vǝrlǫ.fši.x (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Van vakantie spraken de mijnwerkers niet. Men nam een verlofdag en deze was dan "de mooiste werkdag". [N 95, 121; N 95, 122; N 95, 123; monogr.; N 95, 920; Vwo 248]
II-5
|
19338 |
vermaak |
gekkerij:
v.
geͅ.kər‧eͅi̯ (Q202p Eys),
kloterij:
v.
kl‧uətər‧eͅi̯ (Q202p Eys),
spa (du.):
v.
špa.s (Q202p Eys),
vermaak:
vermaak (Q202p Eys)
|
een handeling waardoor men plezier beleeft [vermaak, amusement] [N 85 (1981)]
III-1-4
|