33113 |
vlegelstok |
geerd:
gēǝt (Q202p Eys),
steel:
štīǝ.l (Q202p Eys)
|
De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.]
I-4
|
21442 |
vleien |
aan de bodem gaan:
‧eͅŋə a.n dər b‧oͅam goͅ.a (Q202p Eys),
naar de mond kallen:
‧eͅŋə n‧oͅ dər mo.nt k‧alə (Q202p Eys),
ophemelen:
‧eͅŋə o.phi.əmələ (Q202p Eys),
schmeicheln (du.):
šmeͅ.i̯xələ (Q202p Eys),
vleien:
vleie (Q202p Eys),
vleien (Q202p Eys)
|
iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)] || vragen op een vleiende toon [afkuiten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19127 |
vleier |
kontenkruiper:
kontekroeper (Q202p Eys),
schmeichelaar (<du.):
m.
šmēͅ.i̯xəl‧ēͅər (Q202p Eys),
vottenkruiper:
m.
vo.təkrū.pər (Q202p Eys)
|
een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34378 |
vleiwoord voor het varken |
kuus:
kyš (Q202p Eys)
|
[VC 14, 2c v]
I-12
|
34348 |
vlekziekte |
vlekkenvuur:
vlɛkǝvȳr (Q202p Eys)
|
Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. De ziekte gaat gepaard met hoge koorts; op de huid tekenen zich rode en soms donkerblauwe vierkante of ruitvormige vlekken af (WBD I.6, blz. 854). [N 19, 27a; N 19, 27b; N 52, 19; N 76, 57; A 48a, 32; monogr.]
I-12
|
22154 |
vleugel |
vleugel:
vlugel (Q202p Eys),
vly.əgəl (Q202p Eys),
(m.).
vly.əgəl (Q202p Eys)
|
Hoe heet de vleugel van een duif? [N 93 (1983)] || vleugel: elk der beide lichaamsdelen van vogels die hun tot vliegen dienen (wiek, zwing, vlerk, vleugel) [N 83 (1981)]
III-3-2, III-4-1
|
24391 |
vliegen, weven van een vlieg |
suizen:
zoesse (Q202p Eys),
WLD
s‧ūzə (Q202p Eys)
|
Hoe noemt u draaiende bewegingen maken om iemands hoofd, gezegd van een vlieg of mug (weven) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
22375 |
vlieger |
vlieger:
vlieger (Q202p Eys),
windvogel:
weŋkvuəgəl (Q202p Eys),
winkvoegel (Q202p Eys),
winkvoewgel (Q202p Eys)
|
Het speelgoed bestaande uit een licht gestel, met papier bespannen, dat aan een lang touw in de lucht opgelaten wordt [vlieger, boog, draak, beugel, vliegaard, vliegerd]. [N 88 (1982)] || vlieger (speeltuig) [SGV (1914)]
III-3-2
|
24773 |
vliegezwam |
vliegezwam:
vleegezwam (Q202p Eys)
|
Vliegenzwam: een giftige paddestoel met een melkblanke steel, een helrode tot oranje hoed met witte schubjes, een kraag om de steel en een gerande knol; insekten sterven als zij erop gaan zitten (vliegendood, vliegenkampernoelie, duivelskers). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21192 |
vliegtuig |
vlieger:
vlieger (Q202p Eys),
(m.).
vl‧īgər (Q202p Eys),
vliegmachine:
vleegmachine (Q202p Eys)
|
het toestel waarmee men kan vliegen [vliegtuig, vliegmachine, vlieger] [N 90 (1982)]
III-3-1
|