e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eys

Overzicht

Gevonden: 5461
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boorstang, boorijzer boorstang: bǫ.aršt˙aŋ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]) Een uit een zeer goede kwaliteit staal vervaardigde stang die hetzij van een vaste boorkop is voorzien (monobloc-boorstang), hetzij aan een uiteinde een bevestiging heeft waarin een losse boorkop kan worden geplaatst. Volgens een invuller uit Q 121 varieerde de lengte van een boorstang tussen 50 cm en 3 meter. [N 95, 735; N 95, 812; monogr.; Vwo 163; Vwo 166; Vwo 322] II-5
boorwagen boorwagen: bǫ.arw˙ān (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]) Op een lorrie gemonteerde boorinstallatie waarmee tegelijkertijd twee of meer boorgaten gemaakt kunnen worden. Het woordtype "jumbo" (L 417, Q 7) is van toepassing op een boorwagen met vier of vijf boorhamers. [N 95, 814] II-5
boorzuil boorzuil: bǫ.arz˙ø̜jl (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]) Bij het boren gebruikt statief voor de boorhamer. Wanneer er perslucht in wordt toegelaten, zorgt de boorzuil niet alleen voor ondersteuning van de boorhamer, maar ook voor de boordruk. [N 95, 810; monogr.] II-5
boos kwaad: koed (Eys), kōēwd (Eys), k‧uət (Eys), woest: wus (Eys), wø.s (Eys) 01; kwaad [SGV (1914)] || boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)] III-1-4
boot(je) boot(je): boot (Eys), (o.).  b‧ōtjə (Eys) een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)] III-3-1
boren boren: bǫ.arǝ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Laura, Julia]) Algemene benaming voor het maken van boorgaten. Volgens Vanwonterghem (pag. 73) is het woordtype "boren" ook van toepassing op het maken van diepboringen. Het is daarom ook opgenomen in het lemma Diepboren. [N 95, 801; Vwo 167] II-5
borg borg: burg (Eys) borg [SGV (1914)] III-3-1
borgen borgen: borge (Eys), uitstand geven: ū.tšta.nt˃ geͅ.avə (Eys) uitstel van betaling geven [borgen] [N 89 (1982)] III-3-1
borrel drupje: drupke (Eys, ... ), drøͅ.pkə (Eys) borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)] III-2-3
borrelen (van water) borrelen: borrele (Eys, ... ), b‧oͅrələ (Eys), (nieuw).  boͅrələ (Eys), kwellen: kwel (Eys), wellen: (oud).  wɛlə (Eys) bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] || door opstijgende damp- of gasbellen in beweging zijn, gezegd van vloeistoffen [bobbelen, borrelen, portelen, drijven] [N 91 (1982)] III-4-4