e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eys

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vrouwelijke kwartel hoen: ook van patrijs, fazant  h‧oͅn (Eys) het wijfje van de kwartel (zij) [N 83 (1981)] III-4-1
vrouwenkant vrouwluikant: vrouwluujkant (Eys) De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)] III-3-3
vrucht zetten aanzetten: ā.zeͅtə (Eys) Vruchten vormen, vrucht zetten (spenen, laden). [N 82 (1981)] III-4-3
vruchtgebruik vruchtgebruik: vruchgebroek (Eys) het recht om levenslang gebruik te maken van een anders goed [tocht, bij leven] [N 89 (1982)] III-3-1
vuil in sloten sloeper: m.  šluəpər (Eys), sloever: sloever (Eys) vuil, stro of zeewier in sloten of tegen dijken [geffeling, eek, vlot, lies, drift, geffel, gaf, bras, reek, deek] [N 81 (1980)] III-4-4
vuil waterx gemoerd water: o.  gəmyərt wātər (Eys), onnut water: o.  onnøt wātər (Eys), vies water: vies water (Eys), viez water (Eys) vuil water [mooswater, getwater] [N 81 (1980)] III-4-4
vuldoek wetterdoek: w ̇ɛtǝrd ̇ōk (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Winterslag, Waterschei]) Jute weefsel dat wordt gebruikt voor het tegenhouden van de opvulling. Volgens een invuller uit Q 121 was het "blaaslijnen" een doek dat op de Domaniale mijn in de lengte van de pijler verticaal werd opgehangen als begrenzing voor de stenen. De "afslag" die men op de vier Oranje-Nassaumijnen kende, was volgens de respondent uit Q 113 verstevigd met dunne houtstijlen. [N 95, 565; N 95, 563; monogr.] II-5
vultrechter vultrechter: v ̇øltrɛ.xtǝr (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma, Maurits]) De vultrechter, onderdeel van de blaasmachine, waarin het opvulmateriaal gestort wordt. [N 95, 558] II-5
vuursteen vuursteentje: vy.ǝršt˙ęntjǝ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]) De vuursteen uit het ontstekingsmechanisme van de veiligheidslamp. [N 95, 245; monogr.] II-5
vuurvaste mortel chamotte: šamǫt (Eys) Mortel voor vuurvast metselwerk. Vuurvaste mortel wordt volgens de invuller uit L 321 gebruikt voor stoomketels, kachels en fornuizen. Zwiers II (pag. 548) geeft als grondstoffen voor vuurvaste mortel: zeer schrale klei of één deel portlandcement en drie delen zand met zo weinig mogelijk water aangemaakt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 38c] II-9