20484 |
waterige kost |
broei:
bruie (Q202p Eys),
bruiē (Q202p Eys),
br‧øͅi̯ (Q202p Eys)
|
slobber; Hoe noemt U: Waterachtig voedsel (zwans, zwadder, zwadderatie, slidder, slierp, slobber, slobbering) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21212 |
waterleiding |
waterleiding:
(v.).
wā.tərl‧ɛi̯deŋ (Q202p Eys),
waterleidingbuizen:
waterleidingsbuuze (Q202p Eys)
|
het stelsel van buizen waardoor drinkwater naar huizen geleid wordt [lei] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24632 |
waterloot |
valse spruit:
va.lšə sprū.t v. (Q202p Eys),
waterscheut:
waterschuut (Q202p Eys)
|
Een tak die ontstaat op de stam (dief, waterlot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
30082 |
waterpas |
waterwaag:
wātǝrwǭx (Q202p Eys),
zuiver waterpas:
zȳvǝr wātǝrpas (Q202p Eys)
|
Gezegd van een muur wanneer deze tijdens de controle met de loodplank of het waterpas een horizontale stand vertoont. Wanneer een muur 'niet' waterpas was, werd in Q 121 gezegd: 'de muur is uit de waag' ('dǝ m ̇ūr e ̞s˱ ūs˱ dǝ wǫax'). [N 31, 10e; N 31, 10c; monogr.] || Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Het bestaat uit een houten of metalen lat waarin een glazen buis is aangebracht die zodanig met een vloeistof is gevuld dat er een luchtbel in overblijft. Wanneer de luchtbel zich binnen de op het glazen buisje aangebrachte merktekens bevindt, ligt het te meten voorwerp waterpas. Het glazen buisje werd in L 270 'waterpasglaasje' ('wātǝrpas˲glē̜skǝ') en in Q 121 'waterwaagglaasje' ('wasǝrwǫaxjlęǝsjǝ') genoemd. In Q 19 kende men ook een waterpas waarmee men horizontaal een meetpunt over een grotere afstand kon overbrengen. Men gebruikte dan een waterpas die aan een koord kon worden gehangen. Was het touw goed strak gespannen, dan kon men op dit licht waterpasje, bestaande uit een waterpasglas met luchtbel en een koperen omhulsel met twee oogjes of haakjes om het geheel aan een touw te hangen zien of een muur horizontaal was of met behulp van dit instrumentje iets zuiver waterpas uitzetten. Men noemde dit werktuig het 'waterpasje' ('wātǝrp'skǝ'). [N 30, 12a; monogr.; N 30, 12b add.]
II-9
|
18128 |
waterpokken |
waterpokken:
wātərpoͅ.kə (Q202p Eys)
|
Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33631 |
waterput |
pomp:
poomp (Q202p Eys),
puts:
pyts (Q202p Eys),
pøts (Q202p Eys),
waterputs:
wātərpøts (Q202p Eys)
|
[DC 21 (1952)] [DC 21 (1952)] [SGV (1914)]
I-7
|
27695 |
watertoren |
watertoor:
wā.tǝrtu.ǝr (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Wilhelmina])
|
[N 95, 20]
II-5
|
18123 |
waterzucht |
waterzucht:
wā.tərzø.ch (Q202p Eys)
|
Waterzucht: ziekelijke ophoping van vocht in het onderhuidse weefsel en in de lichaamsholten (zucht, het water). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20542 |
wecken |
inmaken:
eͅ.mā.kə (Q202p Eys),
i make (Q202p Eys),
inmake (Q202p Eys)
|
wecken; Hoe noemt U: Steriliseren van levensmiddelen in luchtdicht afgesloten flessen (wecken, inmaken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21906 |
wedstrijdduif |
reisduif:
reesdoef (Q202p Eys),
(v.).
r‧ē˂du.f (Q202p Eys)
|
Hoe heet de duif of duivesoort die voor het spel gebruikt wordt? [N 93 (1983)]
III-3-2
|