17979 |
wegkwijnen |
afsterven:
āfšteͅ.rəvə (Q202p Eys),
hinteraus gaan:
hinger oet goa (Q202p Eys)
|
(Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke (kwijnen, kwelen, pratten, afteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21159 |
wegwijzer |
wegwijzer:
waegwiezer (Q202p Eys),
m.
weͅ.xw‧īzər (Q202p Eys)
|
een plank, bord, enz. met de richting van de weg, de afstand enz. (hand, handwijzer, wegwijzer) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33663 |
wei |
wei:
wēi̯ (Q202p Eys),
węi̯ (Q202p Eys, ...
Q202p Eys)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
18902 |
weigerachtig |
weigeraar:
m.
wē.gər‧ēͅər (Q202p Eys),
weigeren:
weegere (Q202p Eys)
|
geneigd om te weigeren [weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21960 |
weinig voederen |
weinig voeder geven:
w‧ɛnex˃ v‧ōr geͅ.avə (Q202p Eys),
weinig voederen:
Opm. invuller noteert hier "voere"(voor voederen), en niet "voore"!
winnig voere (Q202p Eys)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: weinig voederen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21789 |
welbespraakt brutaal persoon |
freche, een ~:
m.
freͅ.xə (Q202p Eys),
frechlap:
m.
freͅ.xla.p (Q202p Eys),
opschepper:
opschepper (Q202p Eys)
|
iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21790 |
welbespraakt zijn |
goed muilen:
go.t keͅ.nə m‧ulə (Q202p Eys),
het wel weten te zeggen:
ət w‧ɛl wē.tə tə zā.gə (Q202p Eys),
vlot muilen:
vlot moele (Q202p Eys)
|
welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24530 |
welig groeiend |
wildgroei (omschr.):
wildgreu (Q202p Eys)
|
In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
32744 |
wendakkerhoeken |
hoeken:
hōk (Q202p Eys),
hyk (Q202p Eys),
hø̄k (Q202p Eys)
|
Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1]
I-1
|
17597 |
wenkbrauw |
oogsbrauw:
oogsbroa (Q202p Eys),
ōxsbrouə (Q202p Eys)
|
wenkbrauw [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|