24873 |
wilde tijm |
bedstro:
bedstruu (Q202p Eys),
tijm:
t‧ɛi̯m m. (Q202p Eys)
|
Tijm; de blaadjes zijn langwerpig rond en naar achteren omgekruld; wordt in de linnenkast gelegd; ook gebruikt als specerij bij kool, salade en komkommer of in soep gekookt en als geneesmiddel tegen hoest (tamoe, tamus, tijmos, tijmis). [N 82 (1981)] || Wilde tijm (thymus serpyllum 5 tot 30 cm groot, struikachtig plantje, vaak zodevormend; de stengels zijn liggend of opstijgend, de stengel is behaard, onderaan meestal houtig. De bladeren zijn smal, elliptisch en klein. De bloemen staan in trosjes aan d [N 92 (1982)]
III-4-3
|
34194 |
wilde zucht |
zwal:
šwǫl (Q202p Eys)
|
Een zeer sterke zwelling van de uier en omgeving in de laatste tijd van de dracht. Deze wordt veroorzaakt door abnormaal grote hoeveelheden vocht in het onderhuidse bindweefsel van de uier, maar ook van de schaamstreek en soms van de buikstreek tot aan de voorbenen. Zie ook het lemma ''wilde zuch'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 3; A 48A, 7]
I-11
|
24557 |
wilg (alg.) |
wijde:
un wie (Q202p Eys),
wie (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
wijdenstok:
wieəstok (Q202p Eys)
|
wilg [N 38 (1971)] || wilg (Salix) [DC 28 (1956)] || wilgensoorten [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
24510 |
wilgenkatje |
katje:
keͅ.tskə o. (Q202p Eys),
kätjes (Q202p Eys)
|
De aarachtige bloeiwijze van sommige bomen, katje (kat, katje, poeske, prop, stop, knop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24628 |
wilgensoorten |
treurwijde:
troe:rwie (Q202p Eys, ...
Q202p Eys)
|
wilgensoorten [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
24519 |
wilgenteen |
tak:
ta.k m. (Q202p Eys)
|
De tak, wijg van een wilg (wis, poot, sliet). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19074 |
willen |
willen:
wille (Q202p Eys),
willə (Q202p Eys)
|
willen [SGV (1914)] || willen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-1-4
|
21187 |
wimpel |
wimpel:
wimpel (Q202p Eys),
(m.).
we.mpəl (Q202p Eys)
|
een lange smalle vlag [wimpel, vleugel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17596 |
wimper |
plimp:
plymp (Q202p Eys)
|
wimper [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17708 |
wind |
vots:
vo.ts (Q202p Eys),
vots (Q202p Eys)
|
Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)]
III-1-1
|