25207 |
wind (alg.) |
wind:
wink (Q202p Eys)
|
wind [SGV (1914)]
III-4-4
|
29877 |
winddroog |
aangedroogd:
āgǝdryǝxt (Q202p Eys)
|
Gezegd van metselstenen die aan de oppervlakte droog en inwendig nat zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Metselstenen bevochtigen'. [N 31, 13b]
II-9
|
25160 |
winderig weer |
wind:
wink (Q202p Eys),
winderig (weer):
windərex (Q202p Eys),
windetig (weer):
wingetig (Q202p Eys),
windetig wild:
wingetig wild (Q202p Eys)
|
winderig [SGV (1914)] || winderig, gezegd van het weer [zuchtig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25208 |
windstilte |
geen fiezeltje wind:
gē vizəlkə weŋk (Q202p Eys),
het roert zich geen blad:
ət rø̄rt˃ zex˃ gē blat (Q202p Eys),
muisjesstil weer:
muiskes stil (Q202p Eys),
stil (weer):
stil (Q202p Eys),
windstil (weer):
wink stil (Q202p Eys),
winkstil (Q202p Eys)
|
windstil, zonder wind, gezegd van het weer [blak, stil] [N 81 (1980)] || windstilte, toestand dat er geen wind is [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21782 |
winkel |
winkel:
winkel (Q202p Eys),
m.
we.ŋkəl (Q202p Eys)
|
het huis of een gedeelte van een huis waar koopwaren in het klein worden verkocht [winkel, nering, doening] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
weŋkelhǭk (Q202p Eys),
weŋkǝlhǭk (Q202p Eys),
winkelhoak (Q202p Eys)
|
Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.] || Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || winkelhaak [SGV (1914)]
II-7, II-9, III-1-3
|
27977 |
winning |
vordering:
v ̇ø̜rdǝreŋ (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
De werken die rechtstreeks betrekking hebben op het winnen van de kolen, dit in tegenstelling tot de voorbereidende en ontsluitende werken. [N 95, 201; N 95, 172; Vwo 19; Vwo 25; Vwo 32; Vwo 316; Vwo 563; Vwo 864]
II-5
|
21881 |
winst |
rabat (<du./it.):
rabat (Q202p Eys),
verdienst:
m.
vərd‧ēns (Q202p Eys),
voordeel:
o.
vy.ərdē.l (Q202p Eys)
|
de opbrengst boven de kosten [winst, voordeel, bonheur, beneficie, rabat, avetje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24279 |
winterkoninkje |
winterkoninkje:
winkterköninkske (Q202p Eys)
|
Hoe heet de winterkoning? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
33238 |
winterwortelen |
moren:
mūrǝ (Q202p Eys),
veldmoren:
vęltmūrǝ (Q202p Eys)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|