22373 |
wip |
wip:
wep (Q202p Eys),
wip (Q202p Eys)
|
Het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22374 |
wippen |
wippen:
wepə (Q202p Eys),
wippen (Q202p Eys)
|
Op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19306 |
wispelturig |
een waar je niet van op aan kunt:
‧eͅŋə w‧u sə ne.t˃ va.n o.p ˂ā. k‧eͅns (Q202p Eys),
heupen:
heupe (Q202p Eys),
niet van op aan kennen:
ne.t˃ va.n o.p ˂ā. k‧eͅnə (Q202p Eys),
wispelturig:
wispelturig (Q202p Eys)
|
nu eens kwaad, dan weer poeslief zijn [heupen] [N 85 (1981)] || steeds veranderend van stemming en doelstelling [hobbeleurig, wispelturig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25093 |
wisselen |
omwisselen:
‧øͅmweͅ.sələ (Q202p Eys),
verwisselen:
vərweͅ.sələ (Q202p Eys),
wisselen:
wissele (Q202p Eys)
|
onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23582 |
wisselende misgezangen |
misgezangen afwisselend:
mesgezange afwesselend (Q202p Eys)
|
De wisselende misgezangen [Introïtus, Graduale, Tractus, Alleluia, Sequentia, Offertorium, Communio]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25174 |
wisselvallig weer |
betrokken:
betrokke (Q202p Eys),
buiig (weer):
buiig (Q202p Eys),
grijze lucht:
gries loch (Q202p Eys),
het hangt regen in gen lucht:
(het hangt regen in de lucht).
ət heͅŋt reͅan eͅgən luət (Q202p Eys),
kwakkelweer:
kwakkelweer (Q202p Eys),
op- en afgaan:
ət weͅar gēt op ɛn āf (Q202p Eys),
wisselvallig (weer):
wisselvallig (Q202p Eys)
|
lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33479 |
witte aalbes |
witte miemelen:
mv: -6
witt6 miem6l6* (Q202p Eys)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
24521 |
witte abeel |
canadas:
canadasse (Q202p Eys)
|
De witte abeel, 15-18 m hoog, bladeren 8-12 cm, zijn grijsgroen aan de bovenzijde en kalkwit aan de onderkant (abeel, witbeel, kjeseboom, peppel, vlaming, witte canada, witte boom). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
23669 |
witte donderdag |
witte dondersdag:
witte donnesdig (Q202p Eys)
|
De donderdag in de week vóór Pasen, Witte Donderdag [jreune dónnesjtiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24864 |
witte dovenetel |
paardsnetel:
pɛǝtsniǝtǝl (Q202p Eys)
|
Lamium album L. De dovenetelsoort (zie het lemma Dovenetel, Algemeen) met roomwitte bloemen. Deze soort komt zeer algemeen voor op wegbermen, in weilanden en op stortplaatsen en wordt 30 tot 60 cm hoog. De plant bloeit van april tot de herfst. Als de opgave identiek is aan die van het lemma Dovenetel, Algemeen, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. Dit lemma kan alleen gelezen worden als aanvulling op het lemma Dovenetel, Algemeen. [A 13, 12a; monogr.]
I-5
|