20541 |
zuurdesem |
zuurdesem:
zuurdaegsem (Q202p Eys),
zuurdecem (Q202p Eys)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20679 |
zuurkool |
zuurmoes:
zōērmoos (Q202p Eys)
|
zuurkool [SGV (1914)]
III-2-3
|
17883 |
zwaaien |
ronddraaien:
ro.ntdriənə (Q202p Eys),
zwingelen:
žweͅŋələ (Q202p Eys),
zwingen:
sjwinge (Q202p Eys),
zwinge (Q202p Eys)
|
zwaaien [SGV (1914)] || Zwaaien: (langzaam) ritmisch heen en weer bewegen, bijv. met de armen (scharrewarren, scharmaaien, zwingelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23561 |
zwaaien met het wierookvat |
het wierooksvat zwaaien:
het wierooksvat zwaaien (Q202p Eys)
|
(met) het wierookvat zwaaien. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
29944 |
zwaaihaak |
verstekhaak:
vǝrštękhǭk (Q202p Eys)
|
Winkelhaak waarvan handvat en veer ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn. Met een schroef kan men de veer in de gewenste hoek vastzetten. De zwaaihaak wordt gebruikt om hoeken op te meten. Zie ook afb. 5. [N 30, 13c; monogr.]
II-9
|
22029 |
zwaar van bouw |
diep:
d‧ēp (Q202p Eys)
|
Hoe zegt men in Uw dialect van een duif: zwaar van bouw of geraamte? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21407 |
zwaard |
zwaard:
sjwêjet (Q202p Eys)
|
zwaard (wapen) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18160 |
zwachtel |
vees:
viəš (Q202p Eys),
windel:
we.ŋəl (Q202p Eys)
|
Zwachtel: lange, smalle strook dun linnen of verbandgaas bijv. voor het verbinden van een wond (windel, vees). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20355 |
zwager |
zwager:
sjwoager (Q202p Eys),
sjwougər (Q202p Eys)
|
schoonbroeder [SGV (1914)] || zwager (schoonbroeder Bestaan er verschillende woorden voor den broeder van den man of de vrouw, en den man van de zuster? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17972 |
zwak, ongezond |
krank:
krank (Q202p Eys),
subtiel:
səptī.l (Q202p Eys),
zwak:
šwā.k (Q202p Eys)
|
Zwak: niet sterk, met weinig weerstand (fijn, krank, week, zwak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|