22042 |
darmsalmonellose |
het mager:
mager (Q202p Eys),
paratyfus:
(m.).
p‧ārətī.føs (Q202p Eys)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: Darmsalmonellose: groenachtige diarree, koorts, dorst en felle vermagering. Vaak grote sterfte. [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21084 |
darmvet |
buikvet:
buǝkvɛt (Q202p Eys)
|
Het vet dat om de ingewanden zit, het bindweefsel. [N 28, 79; monogr.]
II-1
|
22051 |
darmwormen |
wormen:
wurm (Q202p Eys),
(m. (mv.).
w‧øͅrəm (Q202p Eys)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: inwendige parasieten of darmwormen in het algemeen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18250 |
das, sjaal |
halsplag:
hoasplak (Q202p Eys)
|
das (doek) [SGV (1914)]
III-1-3
|
22521 |
dauwtrappen |
dauwtrappen:
dauwtrappe (Q202p Eys)
|
Het volksgebruik om op hemelvaartsdag (maar ook op de 2e pinksterdag of de eerste zondag in mei) vroeg naar buiten te gaan en zich daar te ontspannen [dauwtrappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22128 |
de aankomst van de duif telefonisch melden |
doorgeven:
durggeave (Q202p Eys),
də d‧uf˃ dø.rəx˃geͅ.avə (Q202p Eys)
|
het telefonisch melden van de aankomst van de duif [N 93 (1983)]
III-3-2
|
23992 |
de absolutie geven |
absolveren (<lat.):
absolvere (Q202p Eys)
|
De absolutie geven [absolvere]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23256 |
de avond luiden |
de avondsklok luiden:
aovendsklok (Q202p Eys)
|
Het angelus luiden aan het begin van de avond [het luidt......?] [de koster luidt......?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18898 |
de baas spelen |
alles te vertellen willen haan:
‧aləs tə vərt‧ɛlə weͅ.lə hā.n (Q202p Eys),
alles te zeggen willen haan:
‧aləs tə zā.gə weͅ.lə hā.n (Q202p Eys),
baas spelen:
baas spiele (Q202p Eys),
beheren:
behere (Q202p Eys),
bəhi.ərə (Q202p Eys),
de baas spelen:
dər b‧ās špi.ələ (Q202p Eys),
het voor het zeggen willen haan:
ət˃ vər ət˃ zā.gə weͅ.lə hā.n (Q202p Eys),
regeren:
rəj‧ēərə (Q202p Eys)
|
de baas spelen, het voor het zeggen willen hebben [oversukkelen] [N 85 (1981)] || de verantwoording hebben over een zaak of instelling [beheren, regeren] [N 85 (1981)] || een sterke neiging tot heersen of overheersen hebbend [heerzaam, heerzuchtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22542 |
de bezem uitsteken |
de jan uithangen:
der jan oethange (Q202p Eys)
|
Het feest dat door de kinderen gegeven wordt als vader en moeder uit huis zijn [bezemen, bezem hebben, de bezem uitsteken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|