25562 |
deegkleed |
meelzak:
%%meervoud%%
meelzakken (Q202p Eys)
|
Het doek of iets dergelijks waarmee het deeg tijdens het rijzen wordt afgedekt. Ten aanzien van "meelzak" merkt men op dat deze leeg moet zijn of oud of dicht of omgekeerd. Wat "doek" betreft zegt men dat deze warm of vochtig moet zijn. [N 29, 27]
II-1
|
25551 |
deegkrabber |
krats:
krats (Q202p Eys)
|
Werktuig waarmee het deeg wordt losgestoken. Het gaat hier om een gereedschap dat de vorm kan hebben van een plamuurmes met vierhoekig, driehoekig, half-rond blad), een krabber of hak met half-rond blad en een schopje met een blad van uiteenlopende vorm. Volgens de informant van K 314 heeft het "krommes" ongeveer de vorm van een sikkel. Vaak is de steel van de schop van ijzer. De handgreep van het plamuurmesmodel is vaak van hout of van omgebogen metalen plaat. Vergelijk voor de woordtypen het lemma ''deegmes''. Zie afb. 18. [N 29, 21b; N 29, 21c; OB 2, 2f; monogr.]
II-1
|
19001 |
deerniswekkend |
medelijdend:
me.tl‧ii̯ənt (Q202p Eys)
|
een sterk gevoel van medelijden over het leed van anderen opwekkend [onnozel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18910 |
degelijk |
een ganse zijn:
‧eͅŋə ga.nsə zi.ə (Q202p Eys),
grndlich (du.):
grŭndlich (Q202p Eys),
grondig:
grundig (Q202p Eys)
|
degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)] || grondig [SGV (1914)]
III-1-4
|
19396 |
deken |
deken:
däken (Q202p Eys)
|
Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24076 |
dekenaat |
dekenaat (<fr.):
dekenaat (Q202p Eys)
|
Een dekenaat. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24407 |
dekken |
dekken:
dekken (Q202p Eys),
WLD
deͅ.kə (Q202p Eys)
|
Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19704 |
deksel |
deksel:
diksel (Q202p Eys)
|
deksel [SGV (1914)]
III-2-1
|
34253 |
deksel van de karnton |
deksel van de botterbaar:
dęksǝl vān dǝ botǝrbār (Q202p Eys)
|
Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.]
I-11
|
20420 |
deksel van een doodskist |
deksel:
deksel (Q202p Eys),
m.
deͅ.ksəl (Q202p Eys)
|
het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)]
III-2-2
|