| 27728 |
afdeling |
afdeling:
af˱dē.leŋ (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Willem-Sophia])
|
Het ondergronds gebied van een steenkolenmijn is ingedeeld in afdelingen. Aan het hoofd van zo''n afdeling staat een afdelingsingenieur. Deze afdelingsingenieur voert het bevel over verscheidene andere ingenieurs en geeft zijn bevelen aan het werkvolk langs zijn afdelingsopzichter om (Vanwonterghem pag. 43). [N 95, 908; Vwo 36; Vwo 285; monogr.]
II-5
|
| 27227 |
afdelingsopzichter |
dagstijger:
d˙āxšt˙īgǝr (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale])
|
Opzichter van de dagdienst. De afdelingsopzichter is de verantwoordelijke man voor een afdeling. Volgens Vanwonterghem (pag. 43) krijgt hij zijn bevelen van de ingenieur en geeft ze verder aan de chef-porions. Defoin (pag. 191) daarentegen noemt de afdelingsopzichter synoniem met chef-porion. De woordtypen "dagstijger" en "middagstijger" zijn volgens Van der Maar ontstaan uit het feit dat de afdelingsopzichters overdag dienst deden. De nachtdienst stond veelal onder toezicht van een meesterhouwer. [N 95, 909; monogr.; Vwo 37]
II-5
|
| 21448 |
afdingen |
afpingelen:
‧āfpe.ŋələ (Q202p Eys),
pingelen:
pingele (Q202p Eys)
|
proberen minder te moeten betalen dan de gevraagde prijs [afdingen, afpingelen, afpekelen, penkeren, prengelen, pingelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
| 34247 |
afgeroomde melk |
afgedraaide melk:
āfxǝdriǝndǝ melk (Q202p Eys)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
| 23965 |
afgunst |
afgunst:
afgunst (Q202p Eys),
jaloezie (<fr.):
jaloezie (Q202p Eys)
|
Afgunst, jaloezie. [N 96D (1989)] || Afgunstig. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 25397 |
afhuiden |
villen:
velǝ (Q202p Eys)
|
Met behulp van een rond mes snijdt men, de hand soepel vanuit de pols bewegend, de huid los van het lijf. In P 108 werden kalveren met een fietspomp opgeblazen, waardoor de huid lichter werd. Zodoende kon men die makkelijker verwijderen. [N 28, 51; monogr.]
II-1
|
| 24920 |
afkalven |
afbrokkelen:
afbrokkele (Q202p Eys),
afscheuteren:
āfšø̄tərə (Q202p Eys),
brokkelen:
brökkele (Q202p Eys)
|
afkalven, stuksgewijs afschuiven en instorten gezegd van oevers, slootkanten enz [inkalven, inkavelen, inkelderen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 21429 |
afkijken |
afkijken:
aafkīēkə (Q202p Eys)
|
afschrijven; Bij een buurman of buurvrouw kijken? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
| 20528 |
afkoken |
afkoken:
afgekookt
‧af˃gəkoͅ.kt (Q202p Eys),
met weinig water afkoken:
mit wienog water aafkoke (Q202p Eys),
zwellen:
zwelle (Q202p Eys)
|
Hoe noemt U: Met (in) weinig water gekookt, gezegd van groenten (kort) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 20473 |
afkomst |
komaf:
m.
ko.m‧āf (Q202p Eys)
|
afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst] [N 87 (1981)]
III-2-2
|