17968 |
door een staand gewas lopen |
door {...} lopen:
d".rəch ... lō.pə (Q202p Eys),
lopen:
loope (Q202p Eys)
|
lopen: Door een staand gewas lopen (spolken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25059 |
door elkaar, verward |
dooreen:
dŭrchee (Q202p Eys),
dø.rəx˂ē. (Q202p Eys),
in de war:
e.n də w‧oͅr/w‧ar (Q202p Eys),
onegalig:
o.nəg‧ālex (Q202p Eys),
onverschillend:
onverschillend (Q202p Eys),
verward:
verward (Q202p Eys)
|
dooreen [SGV (1914)] || niet volgens vaste regels geschikt [ongeregeld, onverschillig] [N 91 (1982)] || op ongeregelde wijze dooreengemengd [verward, verstreuveld] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23468 |
doordeweekse mis |
mis:
mès (Q202p Eys)
|
Een door-de-weekse mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24986 |
doordrenken, nat maken |
nat maken:
na.t mā.kə (Q202p Eys),
nat maake (Q202p Eys),
opweken:
o.pwē.kə (Q202p Eys),
weken:
w‧ɛlə (Q202p Eys)
|
met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28037 |
doorgroeide, aangebrande kool |
aangebrande kool:
ā.gǝbra.ndǝ k ̇ǭal (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale])
|
Kool die slecht loslaat van dak of vloer. "Op de overgang van de koollaag en het gesteente in het dak en op de vloer zijn meestal spiegelgladde vlakken aanwezig. Door deze glijvlakken wordt het loslaten van de kool van dak en vloer vergemakkelijkt. Indien de glijvlakken ontbreken spreken we van "aangebrande kool" (MBK III pag. 23). [N 95, 528; monogr.]
II-5
|
27835 |
doorhouw |
ophouw:
o.ph˙ǫw (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Een in de koollaag gedreven nauwe verbindingsgang van tijdelijke aard die twee mijngangen met elkaar verbindt. Een doorhouw wordt meestal aangelegd als voorbereiding voor een nieuwe pijler. De breedte van een doorhouw varieert van 2 m tot 2.5 m. Het woordtype "ophouw" duidt een doorhouw aan die vanuit een grondgalerij in opwaartse richting wordt gedreven, terwijl de opgave "afhouw" uit Q 121 op de Domaniale mijn werd gebruikt voor een doorhouw die van een hoger gelegen galerij in de richting van de grondgalerij werd gedreven. In de mijn van Eisden kent men volgens de invuller uit Q 7 daarvoor respektievelijk de termen "montage" en "vallei". [N 95, 182; N 95, 477; N 95, 517; N 95, 478; N 95, 478; monogr.; Vwo 239; Vwo 286; Vwo 528; Vwo 566]
II-5
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn:
oa als t fransch moi
doan (Q202p Eys),
doorn (mv.):
döen (Q202p Eys),
dör (Q202p Eys)
|
doorn [SGV (1914)] || doornen [DC 23 (1953)] || doorns [SGV (1914)]
III-4-3
|
23738 |
doornenkroon |
doornenkroon:
deurnekroen (Q202p Eys)
|
De doornenkroon, een kroon van doornen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24619 |
doornstruik |
doornenstruik:
döenesjtrōēk (Q202p Eys)
|
doornstruik [SGV (1914)]
III-4-3
|
20398 |
dopeling |
doopkind:
doopkind (Q202p Eys)
|
de dopeling, het doopkind [N 96D (1989)]
III-2-2
|