33092 |
korenmijt zetten |
zetten:
zętǝ (L371a Geistingen)
|
Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
28536 |
korfjes |
borstels:
bø̄stǝls (L371a Geistingen)
|
Inrichting aan achterste paar poten van de werkbij waarin zij het stuifmeel verzamelt. Deze holtes of korfjes zijn met stijve haren omgeven. Ze ontbreken bij koningin en dar. [N 63, 44b; N 63, 44a]
II-6
|
28428 |
korfkrammen |
bijenkrammen:
bi-jǝkrɛm (L371a Geistingen)
|
IJzeren krammen. Met een paar van deze krammen of haken wordt het hoogsel of het onderzetstuk stevig aan de korf bevestigd. [N 63, 5d]
II-6
|
28602 |
korfmes |
korfmes:
kø̜rfmęts (L371a Geistingen)
|
Mes waarmee de imker de raten opsnoeit. Wanneer hij honing wil oogsten zal hij hiermee alle of bijna alle raten uit de korf snijden. Volgens de informanten van L 289 en L 333 kan daarvoor ieder willekeurig mes gebruikt worden. Daarop wijzen ook de woordtypen gewoon mes en mes. Andere woordtypen wijzen op een bepaald soort mes. Het kan een schaapschaarmodel zijn (L 416), een langwerpig mes dat aan de onderkant rond gebogen is (L 210, 414), een spatelvormig mes (P 120) of een mes met zeer korte snede haaks aan een lange steel (Q 253). [N 63, 80c; N 63, 81c]
II-6
|
18013 |
kortademig |
dempig:
dempich (L371a Geistingen),
dempig (L371a Geistingen),
kort:
kort van aòm (L371a Geistingen)
|
hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
28601 |
kortwas |
snuifwas:
snūfwas (L371a Geistingen)
|
De bij het opsnoeien van de raten verkregen was. [N 63, 80b]
II-6
|
34078 |
kossem |
kossem:
kǫsǝm (L371a Geistingen)
|
Huidplooi of kwab onder de hals van een rund. [N 3A, 107]
I-11
|
23274 |
koster |
koster:
køͅstər (L371a Geistingen)
|
De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23593 |
kosteres |
kostersvrouw:
køͅstərsvroͅuw (L371a Geistingen)
|
Een vrouw die het kostersambt uitoefent [kosteres, kosterin, kosterse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28465 |
koude bouw |
koude bouw:
kǭjǝ bǫw (L371a Geistingen)
|
Manier van raten bouwen waarbij de raten met de smalle kant naar het vlieggat zijn gekeerd, dwars op het vlieggat. De term koude bouw duidt niet op temperatuur. [N 63, 17b; N 63, 17c]
II-6
|