23499 |
moordkruis |
moordkruis:
moordkruus (L371a Geistingen)
|
Een veldkruis opgericht op de plaats waar iemand vermoord werd [mòòrd-kruus, zoenkruis?] . [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23224 |
morgengebed |
morgensgebed:
møͅrgəsgəbeͅd (L371a Geistingen)
|
Het morgengebed, morgensgebed [merge-gebed, mergensgebed, mörge-gebed, mörreje-jebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17891 |
morsen |
knoeien:
knoejen (L371a Geistingen)
|
Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, knoeien, slabben, brassen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
28525 |
motzwerm |
motzwerm:
motzwęrm (L371a Geistingen)
|
Volk dat zijn bijenwoning verlaat, omdat het door de wasmot is aangetast. [N 63, 37d]
II-6
|
28585 |
mouwen ter bescherming |
stuiken:
stȳk (L371a Geistingen)
|
Soort mouwtjes al of niet met handschoen, die sommige imkers als extra bescherming dragen. [N 63, 75b]
II-6
|
33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
bovenste band:
bøvǝstǝ [band] (L371a Geistingen)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
muilkorf:
mē̜lkø̜rf (L371a Geistingen)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
17872 |
muilpeer |
dadel, enz.):
moelpêêr (L371a Geistingen)
|
een muilpeer (geef gelijkbeteekenende woorden: oorvijg [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|
17663 |
muis van de hand |
muis:
moes (L371a Geistingen)
|
Muis van de hand: het onderste, vlezige deel van de duim (schenk). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
33687 |
mulle grond |
moude:
mau̯w (L371a Geistingen),
mǫu̯w (L371a Geistingen)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|