33947 |
onderhaam |
onderhaam:
ǭŋǝrhām (L371a Geistingen),
vilten kussens:
vęltǝ kø̜sǝs (L371a Geistingen)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|
17619 |
onderlip |
onderste lip:
ongerste lup (L371a Geistingen)
|
Onderlip (onderlip, onderste lip) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18177 |
ondermuts |
kalotje (<fr.):
kaloͅtjə (L371a Geistingen),
ondermuts:
ongermöts (L371a Geistingen)
|
mutsje, zwarte ~ dat onder de grote witte poffermuts wordt gedragen [ondermuts] [N 26 (1964)]
III-1-3
|
33941 |
onderstangen |
stangen:
staŋǝ (L371a Geistingen)
|
De twee naar onder stekende ijzeren delen van een bit dat gebruikt wordt om meer druk op de bek van het paard te kunnen uitoefenen. [N 13, 48]
I-10
|
33065 |
onderste band van de schoof |
onderste band:
ǫŋǝlstǝ [band] (L371a Geistingen)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22a]
I-4
|
21282 |
onderwijzer |
meester:
meister (L371a Geistingen)
|
onderwijzer; Hoe wordt hij tegenwoordig genoemd? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
33980 |
onderzadel |
onderzadel:
oŋǝrzāl (L371a Geistingen)
|
Een vilten lap of een kussen dat onder het zadel ligt. Zie ook lemma Paardedeken Onder Het Zadel. [N 13, 64a en 64b]
I-10
|
24360 |
ongedierte, algemeen |
gewormte:
gewörmte (L371a Geistingen),
ongesiefer:
oͅongəsīfər (L371a Geistingen),
óngesiefer (L371a Geistingen)
|
gedierte, klein ~ (verzamelnaam voor insecten, wormen, spinnen enz.) [gediert, ongediert, gewörmt, ongesiefer] [N 26 (1964)] || schadelijke en hinderlijke insecten [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
20382 |
ongehuwd samenleven |
bijeen liggen:
biejein liggen (L371a Geistingen),
samenwonen:
samen woenen (L371a Geistingen)
|
een concubinaat, een buitenechtelijke samenleving van man en vrouw, gedurende enige tijd [N 96D (1989)] || samenleven van man en vrouw zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [meuken, jennen] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
23246 |
ongelovige |
ongelovige:
óngeluivige (L371a Geistingen)
|
Een ongelovige, de ongelovigen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|