33293 |
oot, wilde haver |
wilde haver:
welj ǭvǝr (L371a Geistingen)
|
Avena fatua L. Een vrij algemeen voorkomend lastig onkruid op bouwland, in korenvelden en wegbermen, dat er haverachtig uitziet met een wijde, pluimvormige aar. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 60 tot 120 cm. Vergelijk lemma Evene in WLD.I, afl. 4. [A 30, 2; A 60A, 81; L 49, 2; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-5
|
23198 |
op bedevaart gaan |
bedevaarten:
beeverte (L371a Geistingen)
|
Een bedevaart doen, op bedevaart gaan [beewegen, beevaarden, bèèverte]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22581 |
op de dril zetten (1 april) |
op de dril zetten:
op den dril zètten (L371a Geistingen)
|
Foppen, in de maling nemen, b.v. op 1 april.
III-3-2
|
17935 |
op de loop gaan |
op de loop gaan:
oppə luip goanə (L371a Geistingen)
|
op de loop gaan [ZND 30 (1939)]
III-1-2
|
17966 |
op de schouder zitten |
op de krommenek zitten:
Verdwijnt t.v.v. op de nak zitten.
op de kraomenak zitten (L371a Geistingen),
op de nek zitten:
- "op de kraomenak zitten"verdwijnt t.v.v. op de nak zitten.
op de nak zitten (L371a Geistingen)
|
Op de rug zitten (poekelen, op de poekel/kraomejak zitten). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
22682 |
op de vingers fluiten |
op de vingers fluiten:
op de vingers fluiten (L371a Geistingen)
|
op de vingers fluiten [schuffelen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33218 |
op een hoop gooien |
op een hoop schudden:
ǫp ǝnǝn ǭyp šø̜dǝ (L371a Geistingen)
|
Het uitstorten van de aardappelen in de kuil. [N 12, 29; monogr.]
I-5
|
17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
op een drafje lopen:
op een drefke (L371a Geistingen)
|
Op een sukkeldrafje lopen (op een drafje, met schokjes, schokken). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
32922 |
op heukelingen zetten, zwelen |
opperen:
ǫpǝrǝ (L371a Geistingen)
|
Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.]
I-3
|
27155 |
op hopen zetten |
in grote oppers zetten:
en [grote oppers] ˲zetǝ (L371a Geistingen)
|
Het bijeenwerken in hopen die aanzienlijk groter zijn dan heukelingen, maar nog niet zo groot als oppers. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de hoop, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''hoop, tussen heukeling en opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''hoop, tussen heukeling en opper''.' [N 14, 107]
I-3
|