33383 |
paardekrib |
paardskrib:
pɛrtskrep (L371a Geistingen)
|
De drink- en voerbak die vóór de paarden langs loopt, op een hoogte van ongeveer een meter. Het voer in de krib is meestal vrij fijn (haver, haksel). Zie ook het lemma "vaste voer- en drinkbak" (2.2.15). [N 5A, 59a en 59b; L 28, 52; L 42, 3; monogr.]
I-6
|
33381 |
paardestal |
paardsstal:
pę ̞rts[stal] (L371a Geistingen),
pɛ̄ ̝r(t)s[stal] (L371a Geistingen)
|
De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a]
I-6
|
23944 |
paasbiecht |
paasbiecht:
paosbeecht (L371a Geistingen)
|
De Paasbiecht. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22509 |
paaseieren zoeken |
paaseieren rapen:
paoseijer rape (L371a Geistingen)
|
Het gebruik om paaseieren te zoeken/rapen op Paaszaterdag, wanneer de uit Rome teruggekeerde klokken geluid hebben. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
23803 |
paaskaars |
paaskaars:
paoskèès (L371a Geistingen)
|
De op Paaszaterdag gewijde kaars, de Paaskaars [oeësterkeëts, poaësjkeëts]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23947 |
paaslammetje |
n paaslammetje].:
mölder (L371a Geistingen)
|
Iemand die pas op het laatste moment (d.w.z. op Beloken Pasen) zijn paasplicht vervult [ne mölder, mulder [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23800 |
paaszaterdag |
goede zaterdag:
gooje zaoterdig (L371a Geistingen)
|
Goede Zaterdag, Paaszaterdag [Kaarzamstiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33037 |
pad aanmaaien |
aangemaaid (stuk, strook, enz.):
ōngǝmɛi̯t (L371a Geistingen)
|
Zie het voorgaande lemma; hier de werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. [monogr.; add. uit N 15, 25b]
I-4
|
17550 |
pafferig dik, opgeblazen van lijf |
dik:
dik (L371a Geistingen),
pafferig (dik):
pafferig (L371a Geistingen),
vet:
Pejoratief.
vet (L371a Geistingen)
|
Dik, pafferig (papperig, vet, maf). [N 109 (2001)] || Opgeblazen van lijf (pafferig, pappetig, poesterig, opgezwollen). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
23791 |
palmbosje |
palmwisje:
palmwèske (L371a Geistingen)
|
Het palmbosje dat op Palmzondag gewijd wordt [palemwösj]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|