22310 |
proppenschieter |
klaptoet:
klaptôêt (L371a Geistingen),
/
klaptoeët (L371a Geistingen)
|
/ [SND (2006)] || Klapbus van heulentuelenhout [vlierhout].
III-3-2
|
20456 |
prostituée |
hoer:
hoer (L371a Geistingen)
|
prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
18403 |
pruik |
pruik:
pruuk (L371a Geistingen),
toupetje (<fr.):
Indien klein, bij heren.
toupètje (L371a Geistingen)
|
Pruik. Kunstmatig vervaardigde haarbedekking, valse haardos [pruik, calotte, toupet] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18110 |
puistjes |
pukkels:
pukkels (L371a Geistingen)
|
Puistjes (bobbels, broebels, bulten). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
33635 |
putemmer |
putemmer:
pødymər (L371a Geistingen)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
33633 |
puthaak |
putstek:
pøtsteͅk (L371a Geistingen)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
33623 |
putzwengel |
wip:
wyp (L371a Geistingen)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
23766 |
quatertemperdag |
quatertemperdag:
kwatertemperdaag (L371a Geistingen)
|
De R.K. vastendag op de eerste woensdag, vrijdag en zaterdag van elk jaargetijde, quatertemperdag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
27904 |
raam |
venster:
vęnstǝr (L371a Geistingen)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
28447 |
raat |
graat:
grǭt (L371a Geistingen)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|