e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L371a plaats=Geistingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rechtstaande oren flaporen: flaporen (Geistingen) Rechtstaande oren (fik(s)oren, ezelsoren, (f)laporen, spitsoren). [N 109 (2001)] III-1-1
rechtsvoor centervoor rechts: séntərvéur réchs (Geistingen) Links- rechtsvoor. [DC 49 (1974)] III-3-2
rector rector (lat.): rektor (Geistingen) Een rector, de geestelijk leider van een klooster of gesticht. [N 96D (1989)] III-3-3
redcel nooddop: nuǝt˱dop (Geistingen), redcel: rɛtsɛl (Geistingen) Gewone werkbijcel die ontwikkeld wordt tot koninginnecel of moerdop, als het bijenvolk moerloos is geworden of dreigt te worden. Deze redcel of nooddop wordt midden op de raat gebouwd. [N 63, 26b; Ge 37, 50] II-6
reepje overschietend gras snor: (mv)  snorǝ (Geistingen) Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96] I-3
regenworm doren: dooren (Geistingen), pierik: peerik (Geistingen), pērek (Geistingen), worm: woͅrəm (Geistingen) regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)] III-4-2
reiken naar reiken naar: reiken (Geistingen) Reiken, met de handen naar iets reiken (naar iets pakken, grijpen). [N 109 (2001)] III-1-2
reinigingsvlucht reinigingsvlucht: reinigingsvlucht (Geistingen) Vlucht die de bijen ondernemen om de uitwerpselen uit hun lichaam te verwijderen. In de winter hopen zich de onverteerbare resten van het voedsel op in de endeldarm. Wanneer de grens van het zich ophopen is bereikt, dan moeten de bijen zich ontlasten. Zodra de temperatuur na de winter voor het eerst weer 8 à 10 oC is geworden, vliegen de bijen uit om zich van het opgespaarde vuil te ontdoen. [N 63, 56a; Ge 37, 195] II-6
reisraam reisraam: ręjsrām (Geistingen) Een in een houten rand gevat stuk metaalgaas. Dit reisraam vervangt de dekplank bij het verplaatsen van bijenvolken en dient als ventilatiemogelijkheid. Dekplanken en daken van de kasten worden dan apart vervoerd. Staan de kasten op de reisplaats, dan wordt het reisraam of gaasvenster weggenomen en de dekplank komt weer op zijn plaats. [N 63, 10f] II-6
reizen pastorale bijenteelt: pastǝrālǝ bi-jǝtīltj (Geistingen) Vervoeren en verplaatsen van bijenvolken naar vruchtbare drachtgebieden zoals heide en koolzaadakkers. Wanneer men geen of geen goed drachtvelden in de buurt heeft, zal men de bijenvolken verhuizen naar de goede drachtvelden met kar, bijenwagen, vrachtwagen, hondskar of kruiwagen. Zowel korf- als kastimker reizen de bloemen achterna om de nodige honing te kunnen verzamelen. Het reisvaardig maken van de korven vereist minder werk dan dat van de meeste kasten. Maar het reizen moet met zorg gebeuren, bij voorkeur ''s nachts en met het vlieggat gesloten. [N 63, 103a; N 63, 103b; Ge 37, 167; monogr.] II-6