32921 |
rij, wiers |
sloot:
slūǝt (L371a Geistingen)
|
De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.]
I-3
|
25186 |
rijp, rijmx |
rijm:
riem (L371a Geistingen)
|
rijp, rijm [DC 48 (1973)]
III-4-4
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
rijzen:
rizǝ (L371a Geistingen)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
17587 |
ringbaard |
ringbaard:
ringbaart (L371a Geistingen),
ringbaardje:
ringbairtje (L371a Geistingen)
|
Ringbaard: korte baard die als ring om het gezicht loopt [N 106 (2001)]
III-1-1
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
stropen:
struipe (L371a Geistingen)
|
[ZND 01u (1924)]
I-7
|
24449 |
ringrups |
ringrups:
reͅŋkroͅps (L371a Geistingen)
|
ringelrups, ringrups, kleurig gestreepte rups van de vlinder die zijn eitjes in een ring om de takken van bomen ne heesters legt [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
ringvinger (L371a Geistingen)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, pillepoort). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18103 |
ringworm |
sint-catharinasrad:
sintketriensraad (L371a Geistingen)
|
Huidziekte in de vorm van een wiel (omloop, Sinte-Katrien, wiel/rad, ring(el)worm). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
23645 |
rinkelen met de altaarbel |
bellen:
belle (L371a Geistingen)
|
Met deze bel rinkelen, bellen, schellen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24409 |
ritnaald, larve van de kniptor |
ritnaald:
retnalʔə (L371a Geistingen),
ritnaold (L371a Geistingen)
|
ritnaald, koperworm, schadelijke kniptor-larve die van plantenwortels leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|