18298 |
scheren |
scheren:
schèren (L371a Geistingen)
|
Zich scheren. De baardharen afscheren [scheren, raser, rasieren] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17726 |
scherp kijken |
ogen:
uigen (L371a Geistingen)
|
Scherp kijken (turen, staren, ogen). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
27016 |
scherp staan |
aanscherpen:
ānšɛrpǝ (L371a Geistingen)
|
Spits toelopen van de raat of raten tijdens het bouwen. De uiteinden van de raten zijn wigvormig. Het scherp staan is een teken dat de jonge raat nog verlengd wordt. [N 63, 16c]
II-6
|
34276 |
scheukpaal |
schuurpaal:
šōrpǭl (L371a Geistingen)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|
23913 |
schijnheilig |
schijnheilig:
sjienheilig (L371a Geistingen)
|
Schijnheilig [schienhèllig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21244 |
schip |
schip:
sjeep (L371a Geistingen)
|
schip; de kapitein van het schip .... vroeger nog matroos geweest. [DC 45 (1970)]
III-3-1
|
32855 |
schitbossen |
schijtbossen:
šī.t˱bø̄s (L371a Geistingen)
|
Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.]
I-3
|
18347 |
schoenlepel |
schoentrekker:
schoôntrekker (L371a Geistingen),
schoetrekker:
schoewtrekker (L371a Geistingen)
|
Schoenlepel, laarzenknecht. Hulpmiddel, uitgehold naar de vorm van de hiel, waarlangs deze gemakkelijk in de schoen glijdt, schoenhoorn [N 114 (2002)]
III-1-3
|
19919 |
schoffel |
schoffel:
šofǝl (L371a Geistingen)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
šofǝlǝ(n) (L371a Geistingen)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|