23385 |
schuifje van de biechtstoel |
schuifje:
sjuufke (L371a Geistingen)
|
Het afsluitbare traliewerk, de schuif in de biechtstoel. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24428 |
schurftmijt |
ringworm:
reŋwoͅrəm (L371a Geistingen)
|
mijt die schurft veroorzaakt door gangetjes te graven in de huid van mens en dier [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22824 |
schutter |
schut:
sjöt (L371a Geistingen)
|
2. Lid van de schutterij.
III-3-2
|
19935 |
schuur |
korenschuur:
kōrǝšø̄r (L371a Geistingen),
schuur:
šø̄r (L371a Geistingen)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
33416 |
schuurpoort |
dendeur:
dęndø̄r (L371a Geistingen),
schuurpoort:
šø̄rpǫrt (L371a Geistingen),
šø̄rpǭrt (L371a Geistingen)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
24035 |
seminarie |
seminarie (<lat.):
semenariej (L371a Geistingen)
|
Het seminarie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20791 |
sinaasappel |
appelsien:
appelsien (L371a Geistingen)
|
sinaasappel [DC 48 (1973)]
III-2-3
|
33981 |
singel |
singel:
seŋǝl (L371a Geistingen),
zadelriem:
zālrēm (L371a Geistingen)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
23847 |
sint-hubertusbrood |
hubertusbrood:
hubertusbroed (L371a Geistingen)
|
Het brood dat op St. Hubertusdag gezegend en uitgereikt werd als afweer tegen hondsdolheid [Sint Hubertusbroeëd]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23400 |
sint-jozefbeeld |
sint-jozef:
sint joezef (L371a Geistingen),
sint jozef (L371a Geistingen)
|
Een beeld van de H. Jozef. [N 96A (1989)] || Een beeld van St. Jozef. [N 96B (1989)]
III-3-3
|